ECLI:NL:RBZWB:2020:2673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/02/370805 fark 20-1733
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Tempel
  • mr. Van Triest
  • mr. Alderlieste
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in een complexe gezinszaak met ernstige zorgen over de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2009. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling (GI) te benoemen tot voogd. De rechtbank oordeelde dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige], die al jarenlang betrokken was bij de strijd tussen de ouders. De rechtbank constateerde dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat was om de zorg voor [minderjarige] adequaat te dragen, mede door haar persoonlijke problematiek. De vader, die de verzorging op zich nam, werd door de voortdurende strijd met de moeder belast, waardoor ook zijn gezag niet langer houdbaar was. De rechtbank besloot daarom het gezag van beide ouders te beëindigen en benoemde de GI tot voogd, om zo stabiliteit en continuïteit voor [minderjarige] te waarborgen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er werd een mogelijkheid voor hoger beroep geboden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens: C/02/370805 / FA RK 20-1733
datum uitspraak: 16 juni 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Eindhoven,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 1] ,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 2] ,
bijgestaan door mr. R. van Domselaar, advocaat,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

de Gecertificeerde Instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Tilburg.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 16 april 2020 en de daarin vermelde stukken;
- de op 4 mei 2020 ontvangen e-mail van de vader;
- de op 8 mei 2020 en 18 mei 2020 ontvangen e-mails van de advocaat van de moeder.
Op 14 mei 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het verzoek van de moeder, strekkende tot vervanging van de GI en tot vaststelling van een contactregeling. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/02/370018 JE RK 20-482. Op dit verzoek zal bij separate beschikking worden beslist.

De feiten

Bij beschikking van 16 april 2020 heeft de kinderrechter de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De kinderrechter heeft zich daarbij iedere verdere beslissing voorbehouden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling te benoemen tot voogd over [minderjarige] .

Het standpunt van verzoeker

Namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat de Raad grote zorgen heeft over [minderjarige] . [minderjarige] is al jaren betrokken en wordt al jaren belast met de strijd tussen de ouders Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Er is sprake van grote druk op haar loyaliteitsgevoelens. [minderjarige] heeft wisselende verblijfplaatsen gekend. Na de scheiding woonde [minderjarige] bij de moeder en had zij een contactregeling met de vader. In de zomer van 2017 is zij vanwege zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder, bij haar vader gaan wonen. Sinds 30 augustus 2017 staat [minderjarige] onder toezicht en is er sprake van een machtiging uithuisplaatsing. Na een verblijf in een gezinshuis, waar zij niet kon aarden, woont ze nu weer bij haar vader. De vader wil [minderjarige] verder verzorgen en opvoeden. Ook de moeder wil graag dat [minderjarige] bij haar komt wonen. [minderjarige] heeft veel last van het onduidelijke toekomstperspectief. Een plaatsing van [minderjarige] op een internaat, zoals door de moeder is voorgesteld, is niet meer aan de orde. Een plaatsing van [minderjarige] bij de familie van de moeder acht de Raad ook niet in het belang van [minderjarige] . Er zijn zorgen over de stabiliteit van de relatie tussen de moeder en haar familie. Daarnaast is het de vraag in hoeverre de familie van de moeder ook los van de moeder in het belang van [minderjarige] kan denken. De Raad heeft voorts niet de indruk gekregen dat de familie de eerdere problemen in de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de moeder erkent. Tot slot wordt vanuit de familie van de moeder niet positief gedacht over de rol van de vader als opvoeder van [minderjarige] . De Raad is van mening dat het toekomstperspectief van [minderjarige] bij de vader ligt. Het is voor de moeder niet mogelijk om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn op zich te nemen, omdat zij vanwege haar persoonlijke problematiek onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige] behoeften en zij onvoldoende leerbaar is gebleken in haar opvoedersvaardigheden. De moeder blijft [minderjarige] met haar emoties en volwassenproblematiek belasten en toont daarbij onvoldoende inzicht in haar handelen en de impact daarvan op [minderjarige] . Het is in de loop van de tijd gebleken dat de moeder [minderjarige] geen (emotionele) toestemming kan geven om elders dan bij haar of in haar netwerk op te groeien. De Raad verzoekt gezien het voorgaande het gezag van de moeder te beëindigen, in de hoop dat deze duidelijkheid voor alle betrokkenen leidt tot een vermindering van de druk op [minderjarige] . Wanneer echter enkel het gezag van de moeder wordt beëindigd, is de Raad bezorgd dat de pijlen van de moeder zich meer op de vader zullen richten en de strijd weer zal verhevigen. De Raad vreest dat de vader hierdoor overbelast zal raken, de plaatsing van [minderjarige] bij hem opnieuw onder druk zal komen te staan en het belang van [minderjarige] op een duidelijk toekomstperspectief wederom in het gedrang zal raken.
Hoewel de Raad beseft dat het ongebruikelijk is om het gezag te beëindigen van de ouder die de verzorging en opvoeding van het kind op zich zal nemen, is de Raad in deze van mening dat de vader indien de belasting van de strijd toe zou nemen, niet in staat zal zijn om zijn gezag adequaat uit te oefenen. De spanningen en knelpunten rondom het nemen en accepteren van gezagsbeslissingen door de ouders zullen enkel weggenomen worden door eveneens het gezag van de vader te beëindigen. De Raad verzoekt daarom ook het gezag van de vader te beëindigen.. Het belang van [minderjarige] op een duidelijk toekomstperspectief mag niet wederom in het gedrang raken. Gezien het grote belang van [minderjarige] bij duidelijkheid over de plaats waar zij tot volwassenheid verder zal opgroeien in combinatie met de constatering dat de aanvaardbare termijn reeds is verstreken, heeft de Raad voor absolute zekerheid gekozen. De vader staat achter beëindiging van zijn gezag. Stabiliteit en continuïteit zijn voor [minderjarige] belangrijk. Het is daarom ook niet in het belang van [minderjarige] dat de oom moederszijde als voogd wordt benoemd. De Raad ziet dat de oom veel begrip heeft voor het perspectief van de moeder, waardoor de oom mogelijk niet voldoende neutraal naar het belang van [minderjarige] kan kijken. De Raad betwijfelt of de oom voldoende achter het opgroeien van [minderjarige] bij de vader kan staan en of hij indien hij de voogdij zou uitoefenen, op den duur toch niet weer haar toekomstperspectief ter discussie zou stellen. Dat maakt dat de Raad in het belang van [minderjarige] bewust de neutraliteit van een professionele voogd heeft verkozen. De Raad is daarbij van mening dat de voogdij dient te worden uitgevoerd door de huidige GI. Indien een andere GI als voogdes wordt aangesteld, zal dit de duidelijkheid voor [minderjarige] niet groter maken. [minderjarige] kent de huidige gezinsvoogd. Zij heeft de afgelopen periode de lijnen uitgezet en de Raad kiest in het belang van [minderjarige] voor continuïteit. Wel vindt de Raad het van belang dat de GI, nu de Raad niet voor een andere GI kiest, het gebrek aan vertrouwen in de GI van de moeder serieus neemt en gaat werken aan herstel van de relatie binnen de voogdijmaatregel.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens de moeder is ter zitting verklaard dat het verzoek van de Raad onvoldoende onderbouwd is. Er moet sprake zijn van een uitzichtloze situatie om het gezag te mogen beëindigen. Dat is niet het geval. Verder is onvoldoende onderbouwd dat de ontwikkeling van [minderjarige] wordt bedreigd door de moeder en dat de moeder [minderjarige] zou belasten met de rechtsstrijd. Het is de vraag of de vader [minderjarige] niet ook belast. De moeder verzet zich niet tegen een verblijf van [minderjarige] bij de vader. Dit vindt zij een geschiktere plek voor [minderjarige] dan het gezinshuis. De moeder zal het verblijf van [minderjarige] bij de vader ook niet bemoeilijken. De Raad heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van voogdij en plaatsing van [minderjarige] bij de familie van de moeder. Vanuit Zintri is aangegeven dat de moeder de opvoeding van [minderjarige] op zich zou moeten kunnen nemen met enige ondersteuning van familie. De moeder heeft de laatste jaren hard gewerkt met gedragsdeskundigen. Er is veel met de familie gesproken om haar opvoedcapaciteit te vergroten. De moeder is bereid om te zoeken naar oplossingen en is bereid in gesprek te gaan met deskundigen. Er is veel wantrouwen ten aanzien van de betrokkenheid van de huidige GI.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij het niet eens is met de manier waarop de plaatsing van [minderjarige] bij de vader is verlopen. Wel is zij van mening dat de plaatsing van [minderjarige] bij de vader beter is dan de plaatsing in het gezinshuis. Het klopt niet dat de moeder wil dat [minderjarige] bij haar komt wonen. De zorgen over de mishandeling van [minderjarige] bij de moeder zijn overdreven. In die tijd was het voor de moeder moeilijk om op het gedrag van [minderjarige] in te spelen. De moeder leert van haar fouten en gaat ervan uit dat zij deze niet meer maakt. Zij heeft het gevoel dat de GI onvoldoende rekening houdt met hetgeen zij mankeert. De moeder heeft het gevoel dat zij overal de schuld van krijgt en ook wel de schuld zal krijgen van wat er in de toekomst gaat gebeuren. De moeder heeft niet het idee dat zij de hulp heeft gekregen die nodig was. De moeder vraagt zich daarbij af waarom het contact dat zij mag hebben met [minderjarige] zo is teruggeschroefd. Zij vindt dit contact veel te weinig en voelt zich daardoor achtergesteld. Ook dat maakt haar argwanend richting de huidige gezinsvoogd en daarom zou zij graag willen dat een andere organisatie betrokken zou worden. De moeder wil graag haar gezag behouden en zou het onterecht vinden als haar gezag haar afgenomen zou worden.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het moeilijk vond om [minderjarige] naar een gezinshuis te laten gaan, maar dat hij dit heeft gedaan omdat dat voor [minderjarige] op dat moment beter leek te zijn. Toen het in het gezinshuis niet goed ging en de plaatsing van [minderjarige] zou worden beëindigd, heeft de vader ingestemd met een herplaatsing van [minderjarige] bij hem. Om de plaatsing van [minderjarige] bij de vader te laten slagen is een gezagsbeëindiging van beide ouders naar de mening van de vader noodzakelijk. Hij is zich bewust van de consequenties. De moeder en haar familie stoppen niet. Ongeacht wat er wordt geregeld, het is voor de moeder niet goed genoeg. Om ruzies te vermijden, heeft de vader steeds toegegeven. Dit wordt vanuit de Raad als problematisch gezien en de vader onderschrijft dit. De moeder raakt steeds in conflict met hulpverleners en andere betrokkenen. De vader weet wat goed is voor [minderjarige] , maar als hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] dan komen er opnieuw problemen vanwege de druk vanuit de moeder. Het is voor de draagkracht van de vader daarom belangrijk dat hij niet langer met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De vader is van mening dat een neutrale instantie het beste met de voogdij kan worden belast. [minderjarige] heeft een goede band met de huidige gezinsvoogd. Een wijziging van gezinsvoogd zal een negatieve invloed op [minderjarige] hebben en zij heeft juist behoefte aan een stabiele factor. De vader wil voor [minderjarige] zorgen en hij is er zeker van dat hij dit goed zal doen. Er moet rust komen voor [minderjarige] . Met [minderjarige] gaat het goed op dit moment. Zij is tot rust gekomen bij de vader. School wordt op dit moment weer opgestart. Ook heeft [minderjarige] speelafspraakjes met vriendinnetjes.
Namens de GI is ter zitting aangevoerd dat [minderjarige] nu bij de vader woont. Er zijn geen zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de vader. Het gaat goed met haar. Zij heeft haar oude contacten weer opgepakt. School is deze week weer gestart. Zowel [minderjarige] als de vader zouden graag willen dat de gezinsvoogd de voogdij over [minderjarige] gaat uitvoeren. De moeder heeft andere wensen en ideeën over [minderjarige] dan de GI heeft. De samenwerking met de moeder zal naar verwachting niet veranderen door de aanstelling van een andere gezinsvoogd. De gezinsvoogd wil samenwerken met de moeder, maar dit lukt op dit moment niet. De moeder is het niet eens met de beslissingen van de gezinsvoogd. De gezinsvoogd hoopt dat het mogelijk is om opnieuw in contact te komen met de moeder als de moeder haar juridische strijd staakt. Met deze strijd belast de moeder [minderjarige] . De tegenvoorstellen van de moeder laten zien dat het de moeder niet lukt te kijken naar wat goed is voor [minderjarige] en dat de moeder vooral kijkt naar wat goed is voor haarzelf.

De beoordeling

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen. De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Van misbruik van gezag is geen sprake. Dit maakt dat de rechtbank moet beoordelen of [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd en of de ouders al dan niet in staat moeten worden geacht de verantwoordelijkheid voor haar opvoeding en verzorging te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn (hierna: de aanvaardbare termijn).
In het navolgende zal de rechtbank eerst ingaan op de situatie van [minderjarige] en op de vraag of de aanvaardbare termijn is verstreken. Daarna zal de rechtbank bezien waar het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt. Voorts zal de rechtbank bekijken of het gezag van de moeder en/of de vader dient te worden beëindigd en, zo ja, wie dient dan te worden belast met de voogdij.
[minderjarige]
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige] al jarenlang wordt betrokken in en wordt belast met de strijd van de ouders over met name het toekomstperspectief van [minderjarige] . Na de scheiding van de ouders in 2011 is [minderjarige] bij de moeder blijven wonen. In de thuissituatie bij de moeder was [minderjarige] slachtoffer van kindermishandeling. Ook was zij getuige van huiselijk geweld. Vanaf juli 2017 is [minderjarige] bij de vader gaan wonen. Vanwege de grote zorgen is [minderjarige] sinds 30 augustus 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De moeder kon niet achter de plaatsing van [minderjarige] bij de vader staan. Vele juridische procedures volgden. Als gevolg van de strijd die de moeder bleef voeren, werd de vader zodanig belast dat hij aangaf niet langer voor [minderjarige] te kunnen zorgen. [minderjarige] is hierop in maart 2019 in een gezinshuis geplaatst. De hoop was dat [minderjarige] daar verder kon opgroeien. Met [minderjarige] ging het echter niet goed in het gezinshuis. [minderjarige] werd in het gezinshuis beschreven als een overspannen meisje, dat op haar tenen liep. [minderjarige] was verdrietig, sliep weinig en trok zich terug. [minderjarige] liet aangepast en zelfbepalend gedrag zien, vermoedelijk om op die manier wat controle te krijgen over een voor haar onzekere situatie. Geconstateerd wordt dat [minderjarige] zich een strategie eigen heeft gemaakt, waarbij zij rationaliseert en geen of maar beperkt contact maakt met anderen om zichzelf te beschermen. Naar aanleiding van het advies van de bijzondere curator in oktober 2019 is [minderjarige] begin april 2020 teruggekeerd naar de vader. Anders dan de advocaat van de moeder is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat er (nog steeds) sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Aanvaardbare termijn
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat er duidelijkheid komt over haar woon- en opvoedsituatie. [minderjarige] heeft de afgelopen jaren verschillende boodschappen gekregen over waar zij zal opgroeien. Het uitblijven van duidelijkheid leidt tot lijdensdruk bij [minderjarige] . Die onduidelijkheid vormt een bedreiging voor haar psychische welzijn, ontwikkeling en haar functioneren. De rechtbank acht het in dit kader zeer zorgelijk dat [minderjarige] in het gezinshuis letterlijk met een gepakt koffertje zat te wachten, totdat zij weer zou worden opgehaald. Doordat [minderjarige] door die onduidelijkheid in de wachtstand staat, komt zij onvoldoende toe aan het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen in haar leven en lijkt zij het ervaren van emoties onvoldoende toe te staan. Haar sociaal-emotionele ontwikkeling is tot stilstand gekomen. [minderjarige] kan hierdoor niet profiteren van de hulpverlening. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat de aanvaardbare termijn, in dit geval de termijn waarin het nog aanvaardbaar is voor [minderjarige] om in onzekerheid te verkeren over waar ze zal opgroeien, inmiddels is verstreken.
Toekomstperspectief
De rechtbank overweegt voorts dat [minderjarige] weer bij de vader woont. Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader. In de opvoedsituatie bij de vader krijgt [minderjarige] de begeleiding en ondersteuning die zij nodig heeft. Verwacht wordt dat [minderjarige] bij de vader aan haar ontwikkelingstaken zal gaan toekomen. Ook wordt zij bij de vader gestimuleerd in haar ontwikkeling. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de huidige situatie bij de vader, die stabiel is en waarin zij de noodzakelijke rust krijgt, wordt gecontinueerd. Anders dan de advocaat van de moeder is de rechtbank van oordeel dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de opvoedsituatie en opvoedvaardigheden van de moeder. De rechtbank overweegt dat er bij de moeder sprake is van persoonlijke problematiek. De moeder is gediagnosticeerd met ADHD en een autismespectrumstoornis. Ook is er sprake van emotieregulatieproblematiek. Vanuit de hulpverlening wordt geconstateerd dat het de moeder onvoldoende lukt aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . In het verleden heeft dit geleid tot fysiek en verbaal geweld naar [minderjarige] . De moeder stelt haar belang voorop en gaat hierbij voorbij aan het belang van [minderjarige] . Zij wordt in beslag genomen door de strijd die zij voert met de vader van [minderjarige] en de betrokken instanties. De moeder heeft ook onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening ten aanzien van [minderjarige] . Gebleken is daarnaast dat de moeder onvoldoende leerbaar is in haar opvoedvaardigheden. De moeder belast [minderjarige] met volwassen problematiek. Zij lijkt zich daarbij onvoldoende bewust van de effecten van haar handelen op [minderjarige] . Het perspectief van [minderjarige] ligt daarom niet meer bij de moeder maar bij de vader.
Dient het gezag van de moeder te worden beëindigd?
Een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de vader binnen het vrijwillige kader is gezien het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Het gezag van de moeder zou in een dergelijke situatie mogelijk behouden kunnen blijven, indien de moeder de plaatsing van [minderjarige] in de opvoedsituatie onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig accepteert en ondersteunt, zodat voor [minderjarige] elke onzekerheid over de plaats waar zij opgroeit wordt uitgesloten. Hiervan is bij de moeder echter onvoldoende sprake. Ter zitting is namens de moeder weliswaar verklaard dat zij zich niet verzet tegen de plaatsing van [minderjarige] bij de vader, maar uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat de moeder [minderjarige] geen (emotionele) toestemming geeft om bij de vader te wonen. Zij blijft de wens koesteren dat [minderjarige] ooit bij haar wordt teruggeplaatst. Die wens is begrijpelijk, maar maakt dat er geen sprake is van ondubbelzinnige acceptatie, waardoor het vrijwillig kader een gepasseerd station is. De rechtbank is al met al van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan. De moeder zal niet meer de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] gaan dragen. Dit betekent dat de rechtbank het gezag van de moeder zal beëindigen.
Dient het gezag van de vader te worden beëindigd?
De rechtbank heeft in het voorgaande overwogen dat het toekomstperspectief van [minderjarige] bij de vader ligt. De rechtbank hecht eraan vooraf op te merken dat het verzoek van de Raad om ook het gezag van de vader te beëindigen, opmerkelijk is, nu dit verzoek zich richt op de beëindiging van het gezag van de ouder die de verzorging en opvoeding van een minderjarige op zich neemt, terwijl normaal gesproken juist de verzorgende ouder het gezag behoudt. Vanuit de hulpverlening wordt gezien dat de vader over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. De vader heeft daarbij oog voor het belang van [minderjarige] en neemt zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van [minderjarige] . Dat dit het geval is blijkt des te meer uit het standpunt van de vader ter zitting. De vader heeft te kennen gegeven dat het zijn wens is dat [minderjarige] rust krijgt en dat hij hiervoor geen andere mogelijkheid ziet dan in stemmen met de ingrijpende maatregel van de beëindiging van ook zijn gezag. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de vader door de houding van de moeder en de strijd die de moeder blijft voeren niet in staat is gesteld om zijn gezag adequaat uit te oefenen. De vader wordt in grote mate door de moeder belast. In het recente verleden heeft dit een dermate zware wissel op de vader getrokken dat de vader niet anders kon dan zich terugtrekken en toegeven aan de wensen van de moeder. Op deze manier hoopte hij – zo begrijpt de rechtbank – conflicten te voorkomen en de rust te bewaren voor [minderjarige] . Toen het de vader echt te veel werd, is [minderjarige] in het gezinshuis geplaatst. Verwacht wordt dat de draaglast van de vader (opnieuw) zal toenemen, nu [minderjarige] weer bij de vader woont en de moeder niet intrinsiek achter het opgroeien van [minderjarige] bij de vader kan staan. De mogelijkheden om binnen het kader van de ondertoezichtstelling voldoende rust te creëren in de thuissituatie van [minderjarige] zijn naar het oordeel van de rechtbank te beperkt. Wanneer enkel het gezag van moeder wordt beëindigd, wordt verwacht dat de pijlen van moeder zich (nog meer) op de vader zullen richten en dat de strijd (nog meer) zal verhevigen. Het belang van [minderjarige] bij rust en een duidelijk toekomstperspectief zal dan wederom in het gedrang komen. De rechtbank is van oordeel dat dit te allen tijde dient te worden voorkomen. Het is noodzakelijk voor [minderjarige] dat haar plaatsing bij de vader slaagt en dat zij buiten de strijd kan blijven zodat [minderjarige] toe gaat komen aan haar ontwikkelingstaken. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen andere mogelijkheid dan een neutrale derde tussen de vader en de moeder in te zetten, teneinde de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader te waarborgen. Nu dit nodig is voor [minderjarige] is de rechtbank van oordeel dat ook de vader niet in staat is om - zonder tussenkomst van een derde - de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. Er is daarmee voldaan aan het eerder genoemde wettelijk criterium voor gezagsbeeindiging en dus zal de rechtbank in deze bijzondere situatie eveneens het gezag van de vader beëindigen,
Voogdij
Omdat de beëindiging van het gezag van de beide ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Namens de moeder is aangegeven dat de moeder graag zou willen dat de oom moederszijde met de voogdij over [minderjarige] wordt belast. Ten aanzien van de oom overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek van de Raad naar voren is gekomen dat de oom het niet eens is met het verblijf van [minderjarige] bij de vader en dat de oom de zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] onvoldoende onderkent. Ook wordt geconstateerd dat de oom heeft bijgedragen aan de strijd die de afgelopen jaren is gevoerd. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat de oom met de voogdij wordt belast.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de GI, als neutrale derde, het beste in staat is de belangen van [minderjarige] te behartigen. Bij [minderjarige] zijn al veel verschillende hulpverleners betrokken geweest. [minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit. De huidige gezinsvoogd is voor [minderjarige] een bekend gezicht. Zij is al geruime tijd betrokken, zet al langere tijd de lijnen uit en zal ook de voogdij gaan uitvoeren. Gebleken is dat de moeder weinig vertrouwen heeft in de GI en de gezinsvoogd. De rechtbank is echter van oordeel dat het belang van [minderjarige] prevaleert boven de moeite die de moeder heeft met de huidige GI en gezinsvoogd. Gelet op de strijd die de moeder al jarenlang voert met instanties is naar het oordeel van de rechtbank ook niet te voorzien dat een andere GI en voogd niet op den duur ook het vertrouwen van de moeder zal verliezen. De kans bestaat dat alles dan weer van voren af begint. Continuïteit staat nu echter voorop. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Dit betekent dat de rechtbank als volgt beslist.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [belanghebbende 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] en [belanghebbende 1] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] over [minderjarige] [naam] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
benoemt Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Tilburg tot voogdes over genoemde minderjarige;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. Tempel, mr. Van Triest en mr. Alderlieste in tegenwoordigheid van mr. Saelman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch