ECLI:NL:RBZWB:2020:2674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/02/320908 FARK 16-5486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gessel
  • A. Toekoen
  • J. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging gezag en omgang in een familiezakenprocedure met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vrouw over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De man, vertegenwoordigd door mr. W.A. Lensink, verzocht de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te worden belast. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, heeft zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 19 december 2019, de vrouw al een kans geboden om haar houding te veranderen, maar constateert dat zij deze kans onvoldoende heeft benut. De rechtbank heeft ook de rol van de gezinsvoogd en de betrokkenheid van de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) in de procedure besproken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezag van de vrouw te beëindigen, omdat de minderjarige dreigt klem te raken tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten het verzoek tot beëindiging van het gezag aan te houden voor de duur van vier maanden, in afwachting van de resultaten van een traject bij Olyk en een schriftelijke reactie van de betrokken partijen. De rechtbank heeft benadrukt dat de wijze van procederen van de advocaat van de vrouw niet in het belang van de minderjarige is en dat de gezinsvoogd niet persoonlijk moet worden aangevallen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/320908 / FA RK 16-5486
datum uitspraak: 24 juni 2020

nadere beschikking betreffende gezag en omgang

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. W.A. Lensink,
en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
betreffende de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI, gevestigd te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1. Het verdere verloop van het geding

Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 19 december 2019 en alle daarin vermelde stukken;
- de beschikking van het gerechtshof ’s Hertogenbosch van 11 juni 2020;
- de op 6 april 2020, 10 april 2020 en 21 april 2020 ontvangen brieven met bijlagen van de GI;
- de op 20 april 2020 en 15 juni 2020 ontvangen brieven met bijlagen van de advocaat van de man;
- de op 20 april 2020, 26 mei 2020, 27 mei 2020 en 5 juni 2020 ontvangen brieven met bijlagen van de advocaat van de vrouw;
- de op 20 april 2020, 11 mei 2020, 27 mei 2020, 4 juni 2020 en 8 juni 2020 ontvangen e-mailberichten van de advocaat van de vrouw;
- de op 22 april 2020 ontvangen brief van de Raad;
- de brieven van de griffier van 20 mei 2020 aan partijen;
- het proces-verbaal van de zitting van 9 juni 2020.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige verzoekschrift met het door de GI ingediende verzoek (met kenmerk C/02/372389 / JE RK 20-941), zijn deze verzoeken ter terechtzitting gelijktijdig behandeld. Op ieder verzoek zal heden bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

2. De verdere beoordeling

2.1
Bij de voornoemde beschikking van 19 december 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij de man heeft. De rechtbank heeft de overige beslissingen aangehouden, in afwachting van een schriftelijke reactie van de GI.
2.2
Aan de orde zijn thans de navolgende verzoeken. De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- te bepalen dat het gezamenlijk gezag over de minderjarige geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , thans wonende te [woonplaats 1] , wordt beëindigd en te bepalen dat de man alleen met het ouderlijk gezag over haar wordt belast;
subsidiair:
tussen de man en [minderjarige] een contactregeling vast te stellen waarbij de man contact heeft met haar:
  • gedurende twee aaneengesloten dagen per twee weken, bij voorkeur in het weekend, vast te stellen met inachtneming van het werkschema van de man, waarbij de man [minderjarige] zal halen en weer thuisbrengen;
  • gedurende zes weken per jaar, waarvan in ieder geval drie weken aaneengesloten in de zomervakantie, alsmede drie weken verdeeld over het jaar, waarbij partijen tijdig tevoren, tenminste twee maanden voor de beoogde vakantie, en waar het de zomervakantie betreft, uiterlijk 31 januari van elk jaar, in overleg afspraken dienen te maken over de dagen dat [minderjarige] in het kader van vakantie bij ieder van hen is, waarbij met betrekking tot de zomervakantie het ene jaar, voor het eerst in 2020, de vader de eerste keuze heeft, het andere jaar de moeder.
  • In de even jaren op Tweede Kerstdag en in de oneven jaren op Eerste Kerstdag, in de even jaren op Nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot 10.00 uur van de volgende dag en in de oneven jaren op Oudejaarsdag van 10.00 uur tot 10.00 uur op Nieuwjaarsdag, waarbij dient te gelden dat indien deze dagen in een weekend vallen, de hiervoor bedoelde regeling in de plaats komt van de basisregeling.
  • op Vaderdag, ongeacht bij wie van de ouders [minderjarige] volgens de basisregeling die dag zou verblijven.
  • althans een regeling zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.
2.4
Door of namens de man is ter zitting verklaard dat hij zich primair op het standpunt stelt dat er voldoende redenen zijn om het gezag van de vrouw te beëindigen. De rechtbank heeft de vrouw in de laatste beschikking een kans geboden en de vrouw heeft die kans onvoldoende gepakt. Het verzoek van de man dient dan ook te worden toegewezen. De man heeft vanaf de zitting bij het gerechtshof zijn best gedaan om dit contact tot stand te brengen. Olyk heeft in een e-mail aangegeven dat de vertraging in het opstarten van de contactmomenten van de vrouw met [minderjarige] en in het opstarten van de oudergesprekken het gevolg is van omstandigheden aan de zijde van Olyk. Olyk zal ook bekijken wanneer de zus van [minderjarige] kan aansluiten bij de contactmomenten.
2.5
Door of namens de vrouw is ter zitting aangevoerd dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen. De zaak loopt al sinds 2016. De beslissing over het hoofdverblijf is nu door het gerechtshof aangehouden. De zaak wordt steeds uitgesteld. Er zijn onvoldoende redenen voor een wijziging van het gezag. De rapportage van de GI is onwaar, ondeugdelijk, niet objectief en veeleer gericht tegen de vrouw. Alle verhalen om de ouders heen zijn in feite terug te brengen tot de ondeugdelijke rapportage van de GI. De gezinsvoogd spreekt keer op keer onwaarheden. Als de gezinsvoogd ten onrechte wordt beschuldigd, dan hoort de advocaat graag waar dat op is gebaseerd. Als de advocaat terecht wordt gewezen, zal hij daar een consequentie aan verbinden. De advocaat is dan de eerste om dit toe te geven. Het is echter niet goed dat de advocaat als persoon wordt betrokken in de procedure.
2.6
Namens de Raad is ter zitting aangevoerd dat de vrouw van de rechtbank een kans heeft gekregen om een andere houding aan te nemen richting de man en de GI. De Raad is van mening dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te geraken tussen de ouders. Dit maakt dat de Raad heeft geadviseerd het gezag van de vrouw te beëindigen.
2.7
Namens de GI is ter zitting aangevoerd dat de vrouw van de rechtbank een laatste kans heeft gekregen. De GI heeft de vrouw kansen gegeven om kleine stappen in de goede richting te zetten. De vrouw wil wel, maar zij kan het niet. De GI is van mening dat het gezag van de vrouw dient te worden beëindigd. Na de zitting bij het gerechtshof heeft de man een e-mail gestuurd naar Olyk dat de contacten van de vrouw met [minderjarige] kunnen worden opgestart. De vrouw heeft na voormelde zitting, zoals afgesproken, een e-mail gestuurd om de gesprekken met de man op te starten. Beide zaken zijn blijven liggen bij Olyk. Olyk is er nu alsnog mee aan de slag gegaan.
2.8
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.
2.9
De rechtbank stelt voorop dat onverkort geldt wat zij in haar beschikking van 19 december 2019 heeft overwogen. In die beschikking is de vrouw nog eenmaal in de gelegenheid gesteld haar houding te veranderen. De rechtbank heeft in dat kader onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank hoopt dat de vrouw met deze kans in gaat zien dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij mee gaat werken aan de hulpverlening in plaats van daartegen alleen maar strijd te voeren. Door haar strijd voort te zetten, komt [minderjarige] alleen maar verder van de vrouw te staan en komt [minderjarige] steeds meer klem te zitten, hetgeen niemand wenselijk acht zowel voor de moeder niet maar zeker ook niet voor [minderjarige] . De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vrouw hiervoor passende hulp gaat zoeken. De vrouw dient haar gedrag richting de vader en de GI te veranderen: zij moet zich betrouwbaar en voorspelbaar opstellen, meewerken met afspraken en steeds het belang van [minderjarige] vooropstellen. De GI zal toetsen of de vrouw zich aan deze voorwaarden houdt.
De rechtbank gunt het [minderjarige] en haar ouders dat [minderjarige] zowel goed contact met haar moeder als haar vader heeft.”
2.1
De rechtbank overweegt dat de maatregelen vanwege het coronavirus hebben geleid tot vertraging in het opstarten van de oudergesprekken en de contacten van de vrouw met [minderjarige] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw de laatste kans die de rechtbank haar heeft geboden niet voldoende heeft kunnen benutten vanwege factoren waar zij geen schuld aan heeft. Gebleken is ook dat de ouders zich bij het gerechtshof volgens de beschikking van 11 juni 2020 bereid hebben verklaard om op korte termijn een traject Ouderschapsreorganisatie met elkaar aan te gaan, waarin zij zullen werken aan hun onderlinge verstandhouding. Ter zitting bij de rechtbank op 9 juni 2020 hebben de partijen aangegeven dat zij contact hebben gezocht met Olyk en dat het traject bij Olyk op korte termijn zal worden opgestart. Gelet op het vorengaande zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag voor de duur van vier maanden aanhouden, zulks in afwachting van de resultaten van het traject bij Olyk en een schriftelijke reactie van (de advocaten van) partijen en de GI.
2.11
Tot slot hecht de rechtbank eraan het volgende op te merken. In haar beschikking van 19 december 2019 heeft zij overwogen dat de wijze waarop de vrouw procedeert een averechts effect heeft en dat de vrouw en haar advocaat hiervoor onvoldoende oog hebben. De gezinsvoogd heeft ter zitting aangegeven dat zij erg wordt geraakt door de manier waarop zij tot op heden wordt bejegend door de advocaat van de vrouw. Als gevolg van de situatie was het voor de gezinsvoogd niet werkbaar zonder ondersteuning ter zitting te verschijnen. De rechtbank constateert dat de situatie grote impact heeft op de gezinsvoogd. De advocaat van de vrouw heeft in de overgelegde stukken en ter zitting de verantwoordelijkheid voor onder meer het niet opstarten van de contacten van de vrouw met [minderjarige] in niet mis te verstane woorden bij de gezinsvoogd gelegd. Ter zitting is gebleken dat niet de gezinsvoogd maar Olyk verantwoordelijk is voor het niet opstarten van deze contacten. Voormelde constatering heeft de advocaat van de vrouw ter zitting niet doen veranderen van standpunt. De rechtbank constateert dat de wijze van procederen van de advocaat van de vrouw tot op heden niet is veranderd. De rechtbank geeft de advocaat van de vrouw mee dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de gezinsvoogd persoonlijk wordt aangevallen in deze procedure en onderdeel wordt gemaakt van de strijd die de vrouw voert.
2.12
Dit betekent dat de rechtbank als volgt beslist.
3. De beslissing
De rechtbank:
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
13 oktober 2020 PRO FORMA, zulks in afwachting van de resultaten van het traject bij Olyk en een schriftelijke reactie van (de advocaten van) partijen en de GI;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. Van Gessel, mr. Toekoen en mr. Combee, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Saelman als griffier op 24 juni 2020.
Mededeling van de griffier
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.