ECLI:NL:RBZWB:2020:2694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
AWV- 19_2395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake bijstandsverzoek voor forensisch document-technisch onderzoek

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, waarin haar verzoek om bijstand voor het uitvoeren van een forensisch document-technisch onderzoek werd afgewezen. Eiseres heeft het beroep per e-mail ingediend op 22 mei 2019, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat dit beroep niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft de termijn voor het indienen van het beroepschrift beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit, dat gedateerd is op 9 april 2019. Dit betekent dat de termijn op 21 mei 2019 is geëindigd, en het beroep van eiseres op 22 mei 2019 dus te laat is ingediend.

De rechtbank heeft verder overwogen dat termijnen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn, wat inhoudt dat deze fatale termijnen zijn en niet kunnen worden verlengd, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Eiseres heeft geen overtuigende redenen aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft zij de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan.

De uitspraak is gedaan door rechter P.H.J.G. Römers en is openbaar gemaakt op 19 juni 2020. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen bij de rechtbank binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2395 PW

uitspraak van 19 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij e-mailbericht van 22 mei 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 9 april 2019 (bestreden besluit) van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena inzake haar verzoek om bijstand te verlenen voor het laten uitvoeren van een forensisch document-technisch onderzoek.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft eiseres bij brief van 8 oktober 2019 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiseres aangevoerd dat de termijn van zes weken is aangevangen op 10 april 2019 en daarmee is de laatste dag van indienen 22 mei 2019.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend op 9 april 2019. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is, anders dat eiseres stelt, geëindigd op 21 mei 2019.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is per e-mail op 22 mei 2019 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is niet gebleken van redenen die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.