ECLI:NL:RBZWB:2020:2704

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
02/800232-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • J. Felix
  • A. Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende verkrachting met tegenstrijdige verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vermeende verkrachting die op 25 december 2017 in Tilburg zou hebben plaatsgevonden. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan samen met een medeverdachte mevrouw [aangeefster] te hebben verkracht. De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2020 inhoudelijk behandeld, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er belangrijke tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van het vermeende slachtoffer en de verklaringen van haar vriendin, die als getuige is gehoord. De verdediging heeft betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de beschuldiging van verkrachting. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte als consistent beoordeeld, terwijl de verklaringen van [aangeefster] op belangrijke punten discrepanties vertoonden. Bovendien werd er geen letsel geconstateerd bij [aangeefster], wat de geloofwaardigheid van haar verklaring ondermijnt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zaken die draaien om seksuele delicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800232-18
vonnis van de meervoudige kamer van 26 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 december 2017 samen met een ander mevrouw [aangeefster] verkracht heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van mevrouw [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ). Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [aangeefster] zelf en op de verklaringen van de vriendin van [aangeefster] , mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Deze laatste verklaart onder meer over de emotionele toestand waarin [aangeefster] verkeerde toen ze haar zag. Deze verklaringen acht zij authentiek en op elkaar aansluitend. Ook acht zij van belang dat zij geen reden kan bedenken waarom [aangeefster] over de verkrachting zou liegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zowel verdachte als de medeverdachte hebben authentiek verklaard. Weliswaar heeft [naam 1] een verklaring afgelegd die niet gunstig is voor verdachte, maar zij heeft niet gezien wat er gebeurd is. Ook is er geen letsel waargenomen aan het lichaam van [aangeefster] , terwijl zij aangegeven heeft gebeten en bij de keel vastgepakt te zijn. De vraag waarom [aangeefster] over de verkrachting zou liegen, kan niet beantwoord worden omdat zij op grond van het dossier niet te doorgronden is. Bovendien is die avond sprake geweest van een inname van alcohol, lachgas en softdrugs. Wellicht is er wettig bewijs, maar gelet op genoemde omstandigheden kan er niet de overtuiging zijn dat verdachte de verkrachting heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier staat vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [aangeefster] tijdens een feestje in Tilburg hebben ontmoet. Na dat feestje zijn verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , [aangeefster] , haar vriendin [naam 1] en de heer [naam 2] naar het appartement van laatstgenoemde gegaan.
Dat appartement bestond uit een woonkamer en een slaapkamer die tot muziekstudio was omgebouwd. In de muziekstudio bevonden zich gedurende een hele poos in wisselende samenstelling verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [aangeefster] . Er hebben seksuele handelingen plaatsgevonden tussen [aangeefster] en verdachte, tussen [aangeefster] en medeverdachte [medeverdachte] en tussen hen gedrieën. Daarbij is sprake geweest van penetratie. [aangeefster] heeft verklaard dat de seks tegen haar wil was. Zij zou tijdens de seks onder andere in haar gezicht, haar rug en been zijn gebeten. Haar vriendin, [naam 1] , was gedurende deze seksuele handelingen in de woonkamer met de heer [naam 2] en heeft geen zicht gehad op deze handelingen. Wel heeft zij verklaard dat zij op enig moment [aangeefster] “nee” heeft horen roepen.
[naam 1] heeft voorts verklaard dat [aangeefster] overstuur was door het gebeuren, direct na afloop.
De rechtbank stelt vast dat door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet wordt ontkend dat er tussen hen en [aangeefster] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Wel wordt uitdrukkelijk betwist dat er sprake is geweest van dwang.
De rechtbank overweegt in dat kader dat van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts sprake kan zijn, indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Van dwingen is dan sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Ten slotte is vereist dat degene die dwingt, zelf seksuele handelingen verricht. Het bewijs dat er sprake is geweest van dwang moet zowel wettig als overtuigend zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [aangeefster] op onderdelen steun vinden in de verklaringen van [naam 1] , maar dat er op belangrijke punten ook sprake is van discrepanties in de verklaringen. Daarnaast hebben de verbalisanten die [aangeefster] later op de dag van het voorval hebben gesproken, geverbaliseerd dat er “vooralsnog niet zichtbaar letsel” bij haar werd waargenomen. Omdat [aangeefster] heeft verklaard dat zij in het gezicht is gebeten, had zichtbaar letsel wel in de lijn der verwachting gelegen. Daartegenover staat dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die beiden ‘in beperkingen’ in voorlopige hechtenis hebben gezeten en dus zijn verhoord terwijl zij niet met elkaar (of derden) over het tenlastegelegde hebben kunnen spreken, drie maanden na de betreffende avond op hoofdlijnen hetzelfde hebben verklaard. Deze omstandigheden maken dat voor de rechtbank niet boven redelijke twijfel verheven is dat er sprake is geweest van dwang tijdens de seksuele handelingen.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de seksuele handelingen op zodanige wijze hebben plaatsgevonden dat sprake is geweest van verkrachting in de zin van artikel 242 Sr. Dit maakt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Felix en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juni 2020.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 25 december 2017 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een (andere) feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het
ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte en/of
zijn mededader
- zijn/hun penis en/of vinger(s) in de mond en/of vagina en/of anus van die
[aangeefster] geduwd/gebracht en/of
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat
verdachte en/of zijn mededader
- die [aangeefster] bij haar keel heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) haar
handen op haar rug heeft/hebben gehouden en/of
- de benen van die [aangeefster] uit elkaar heeft/hebben gedaan en/of gehouden
en/of
- die [aangeefster] heeft/hebben gebeten in haar gezicht en/of haar rug en/of
haar been.
terwijl voornoemde handeling(en) plaatsvonden in een afgesloten en/of
verduisterde muziekstudio, althans ruimte en/of (aldus) voor die [aangeefster]
een bedreigende situatie is ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht