Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van mevrouw [aangeefster] op 25 december 2017 in Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er belangrijke tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van het vermeende slachtoffer en de verklaringen van haar vriendin, die belastend waren voor de verdachte. De verdachte en zijn medeverdachte hebben op hoofdlijnen consistent verklaard, wat de rechtbank deed twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [aangeefster].
De rechtbank oordeelde dat er niet wettig en overtuigend bewezen was dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, zoals vereist volgens artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat voor dwang moet worden aangetoond dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. De discrepanties in de verklaringen, het ontbreken van zichtbaar letsel en de omstandigheden waaronder de verklaringen zijn afgelegd, leidden de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en hefte de voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in een openbare zitting.