In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het UWV weigerde deze aanvraag in een besluit van 3 juni 2019. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar in een besluit van 15 oktober 2019 niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn van zes weken, die begon op 4 juni 2019, op 15 juli 2019 eindigde. Eiser heeft pas op 19 augustus 2019 bezwaar gemaakt, wat betekent dat hij de termijn heeft overschreden. Eiser stelde dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. Eiser had ook de mogelijkheid om een voorlopig bezwaarschrift in te dienen om de termijn veilig te stellen, wat hij niet heeft gedaan.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen reden was om de inhoudelijke beoordeling van de zaak te maken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.