Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
- het proces-verbaal van de zitting van 5 juni 2020 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, belast met de behandeling van de hierna te noemen strafzaak (hierna: de hoofdzaak), tijdens welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan;
- de toelichting van verzoeker op het verzoek tot wraking, met bijlage, gedateerd 14 juni 2020;
- een aanvullend stuk van verzoeker, gedateerd 17 juni 2020;
- de reactie van de voorzitter van de meervoudige strafkamer, welke mede is ingediend namens de overige leden van die strafkamer, gedateerd 18 juni 2020;
- de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
- de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 23 juni 2020, waarbij aanwezig waren: mrs. Dekker en Van der Linden, leden van de meervoudige strafkamer, verzoeker en mr. [voorletter] van den Oever, namens het Openbaar Ministerie.
2.Het verzoek
3.Feiten
4.Het standpunt van verzoeker
- hem geen gelegenheid is geboden tot het ondervragen van de verzochte getuigen;
- stukken ten onrechte niet tot het dossier behoren en stukken niet aan hem zijn verstrekt;
- hij pas ter zitting kennisnam van de vordering benadeelde partij en van de vordering van de Officier van Justitie op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: de artikel 38v-vordering), waardoor hij zich overvallen voelde omdat hij zich daarop niet had kunnen voorbereiden.
5.Het standpunt van de strafrechters
- het verzoek tot het horen van getuigen is getoetst aan het verdedigingsbelang en het noodzakelijkheidscriterium en is afgewezen. Daarbij is meegewogen dat de vraag of [naam 1] ook belaagd heeft deze strafzaak, zonder nadere motivering, te buiten gaat. Het verzoek om [naam 2] te horen is onvoldoende gemotiveerd;
- de stukken die verzoeker aan het dossier wenst toe te voegen en die thans niet tot het dossier behoren van (ver) vóór de tenlastegelegde periode dateren én geen betrekking hebben op het verwijt dat het Openbaar Ministerie verzoeker thans maakt;
- de rechtbank er steeds vanuit is gegaan dat verzoeker een afschrift van alle stukken uit het dossier heeft ontvangen. Op de zitting van 5 juni 2020 is het dossier aan verzoeker voorgehouden, waarbij onder andere de door verzoeker bedoelde correspondentie is besproken. Verzoeker is ruimschoots de gelegenheid geboden op de voorgehouden stukken te reageren, hetgeen hij ook heeft gedaan;
- de vordering benadeelde partij volgens de wet nog tot op de zitting mag worden gedaan. De vordering benadeelde partij is niet meer aan de orde. De artikel 38v-vordering hoeft evenmin vóór het requisitoir te worden aangekondigd. Ter zitting is aan verzoeker voorgehouden dat hij kan verzoeken om de zaak te schorsen, van welke gelegenheid hij geen gebruik wenste te maken.
6.Het standpunt van de Officier van Justitie
- hetgeen door de strafrechters is aangevoerd is terug te lezen in het proces-verbaal van de zitting;
- de strafrechters ter zitting hebben geprobeerd het gebrek aan ervaring van verzoeker zoveel mogelijk te compenseren;
- het wenselijk is dat alle stukken eenieder tijdig bereiken, maar dat dit in de praktijk helaas niet altijd gebeurt;
- dat het verzoek om getuigen te horen is getoetst aan de juiste criteria.
7.De beoordeling
8.Beslissing
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer: [parketnummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.