ECLI:NL:RBZWB:2020:2791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
02-087762-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Gillesse
  • A. Kooijman
  • J. de Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van langdurige mishandeling, stalking en bedreiging in een knipperlichtrelatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2020, stond de verdachte terecht op verdenking van langdurige mishandeling, stalking van zijn ex-partner en bedreiging van een derde. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling, die zich voordeed tussen juni 2013 en november 2014, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had zijn ex-partner meermalen mishandeld, wat resulteerde in blauwe plekken en een gebroken neus. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat er geen noodzaak was voor zijn gewelddadige reacties op de handelingen van de aangeefster.

Wat betreft de stalking, oordeelde de rechtbank dat de vele WhatsApp-berichten die tussen de verdachte en de aangeefster werden uitgewisseld, niet als stalking konden worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een knipperlichtrelatie, waarbij beide partijen bijdroegen aan het in stand houden van het contact. Hierdoor was er te veel onduidelijkheid over de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, wat leidde tot vrijspraak van de stalking.

De bedreiging van een derde werd ook niet bewezen, omdat getuigenverklaringen en videomateriaal onvoldoende bewijs boden voor de beschuldiging. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 50 uur op voor de bewezen mishandeling, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak, zoals het tijdsverloop en de verbeterde communicatie tussen de verdachte en de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/087762-18
vonnis van de meervoudige kamer van 1 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 op [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1: - verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld;
Feit 2: - verdachte [slachtoffer 1] heeft gestalkt;
Feit 3: - verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft om vrijspraak gevraagd voor de feiten 2 en 3. Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster eenmaal, op 31 oktober 2014, met gebalde vuist heeft geslagen, waarbij zij haar neus heeft gebroken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 2 en 3. Ten aanzien van feit 1 deelt de verdediging de mening van de officier van justitie dat alleen de vuistslag van 31 oktober 2014 wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat daarbij sprake was van noodweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 Mishandelingen
Anders dan de officier van justitie en de raadsman leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte aangeefster op drie specifieke momenten heeft geslagen. Het betreft een incident in juni 2013 waarvan aangeefster heeft verklaard dat zij daarbij twee blauwe ogen heeft opgelopen. Een tweede incident op 4 augustus 2014 waarover aangeefster heeft verklaard dat zij thuis door verdachte in haar gezicht en op haar arm werd geslagen waardoor blauwe plekken ontstonden op haar gezicht en arm. Het derde incident betreft het incident van 31 oktober 2014, waarbij verdachte haar zo hard sloeg dat hij haar neus heeft gebroken. Verdachte heeft bij de politie over deze specifieke feiten een bekennende verklaring afgelegd.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en daarmee op het ontbreken van de wederrechtelijkheid van de hiervoor genoemde handelingen van verdachte. Als de wederrechtelijkheid ontbreekt, zijn die handelingen geen “mishandelingen” in de zin van het Wetboek van Strafrecht en moet daarom vrijspraak volgen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is nodig dat het gaat om verdedigingshandelingen die bovendien noodzakelijk waren. Verdachte heeft ter zitting echter niet meer verklaard dan dat zijn slaan een lichamelijke reflexreactie was op slaan van aangeefster. Bovendien heeft verdachte verklaard dat als aangeefster hem 100 keer heeft geslagen, hij misschien maar drie keer heeft teruggeslagen. Verklaard noch gebleken is wat er bij de drie incidenten dan zo anders was dat er een noodzaak voor verdachte was om te slaan ten opzichte van al die andere gevallen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer, zodat ook de wederrechtelijkheid van het slaan door verdachte vaststaat.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster meermalen heeft mishandeld, zij het in een kortere periode dan tenlastegelegd.
Feit 2 Stalking
In maart 2017 heeft aangeefster niet alleen aangifte gedaan van mishandeling, maar ook van stalking door verdachte. Verdachte en aangeefster hebben een affectieve relatie gehad vanaf 2011 en hebben uit die relatie een nog minderjarige zoon [naam 1] . In december 2015 heeft aangeefster de samenwoning beëindigd. Zij heeft verklaard dat verdachte haar bleef bellen en WhatsAppen, terwijl hij wist dat zij geen contact meer met hem wilde. Ter illustratie van hoe het tussen haar en verdachte ging, heeft aangeefster ruim 300 pagina’s WhatsAppgesprekken met verdachte aan de politie overhandigd, met daarin grof geschat 12.000 berichten over de periode tussen 26 september 2015 en 17 januari 2017.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de handelingen die de verdachte heeft verricht, in onderlinge samenhang bezien, zijn aan te merken als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, oftewel stalking in het normale spraakgebruik. Daarvoor moet sprake zijn van een wederrechtelijke stelselmatige opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat indien verzocht wordt om te stoppen met versturen met berichten en daarmee wordt doorgegaan, dat in beginsel een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster oplevert.
Tussen de duizenden berichten bevinden zich inderdaad berichten waarin aangeefster verdachte verzoekt te stoppen. Tegelijkertijd heeft aangeefster verklaard dat er na het verbreken van de relatie nog een aantal momenten zijn geweest dat zij bij hem terugkwam en dat zij soms net deed alsof zij hem terug wilde. Verdachte heeft verklaard dat zij aangaf dat ze geen contact met hem wilde, maar dat ze een tijdje later weer bij elkaar waren. Dat kwam volgens hem van beide kanten. Hieruit volgt voor de rechtbank dat er langere tijd sprake is geweest van een knipperlichtrelatie. Zo’n “knipperlichtrelatie” kan zeer wel tot gevolg hebben dat onduidelijkheid ontstaat voor de betrokken partijen waar de privacy dan wel de persoonlijke levenssfeer begint en eindigt. In dit geval die van aangeefster. De rechtbank is echter van oordeel dat een “knipperlichtrelatie” niet per definitie de mogelijkheid van belaging tussen betrokken partijen uitsluit. Dit dient beoordeeld te worden op basis van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster. In dat verband constateert de rechtbank het volgende.
Het grootste gedeelte van de berichten is afkomstig van verdachte, maar een substantieel deel zijn berichten van aangeefster. De inhoud van die berichten zien voor een groot gedeelte op de - gewezen - relatie tussen aangeefster en verdachte en gaan voor een deel ook over hun zoon [naam 1] . Uit de vele berichten blijkt dat aangeefster zelf, wat korter of langer na een stopbericht van haar, ook weer reageert naar verdachte. Daarbij heeft zij zich in haar vele reacties ook niet onbetuigd gelaten en onder andere haar gelijk proberen te halen. Daar reageerde verdachte dan weer op met een regen aan berichten. Blijkbaar, zo is de indruk die bij de rechtbank achterblijft, wilden beide partijen elkaar overtuigen van hun gelijk over wat zich in de relatie had voorgedaan en zijn beiden mede vanuit die wens doorgegaan met elkaar via WhatsApp te benaderen. Dat zou verdachte onder andere omstandigheden mogelijk verweten kunnen worden, maar bij dit uitgangspunt staat ook vast dat aangeefster daarmee ook zelf een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van het berichtenverkeer over en weer. Gekoppeld aan de eerdergenoemde ‘knipperlichtrelatie’ heeft er voor verdachte daardoor teveel onduidelijkheid bestaan over de grens van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarom is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de tenlastegelegde stalking niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Feit 3 Bedreiging
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Verdachte zou tijdens de zwemdiploma uitreiking van [naam 1] tegen haar hebben gezegd “
Jij komt ook nog wel aan de beurt” of woorden van gelijke strekking en daarbij met zijn hand een snijdende beweging hebben gemaakt ter hoogte van zijn keel. Getuige [slachtoffer 1] heeft de woorden bevestigd. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de dreigende beweging even later achter een raam heeft herhaald. Die beweging heeft getuige [slachtoffer 1] ook gezien. Bij de eerste bedreiging waren echter ook de ouders van getuige [slachtoffer 1] aanwezig en die hebben desgevraagd verklaard dat zij niets van een bedreiging hebben gehoord of gezien. Daarnaast is van het tweede moment een filmpje gemaakt, waarover door een verbalisant is verklaard dat daar geen dreigende beweging op is te zien, maar wel dat aangeefster zich uitdagend gedraagt. Op grond daarvan ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging en zal zij hem daarvan vrijspreken.
4.3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op tijdstippen gelegen in de periode van juni 2013 tot en met 1 november 2014, te Tilburg opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met kracht (met gebalde vuist) slaan op/tegen de neus en/of ogen en/of armen en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging naast een beroep op noodweer, ook een beroep gedaan op noodweerexces en meer subsidiair op psychische overmacht.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op noodweerexces alleen al faalt, omdat er van noodweer geen sprake is. Daarnaast is niet gebleken van een van buiten komende druk waaraan verdachte geen weerstand kon of hoefde te bieden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Nu de rechtbank het beroep op noodweer al eerder in dit vonnis heeft verworpen, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin. Ook van psychische overmacht is geen sprake geweest. Zoals eerder aangehaald (onder 4.3.2) heeft verdachte verklaard dat zijn slaan enkel een fysieke reflex was op slaan door aangeefster. Dat is echter geen van buiten komende druk waaraan verdachte geen weerstand kon of hoefde te bieden. Zo’n druk is ook anderszins niet gebleken.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor feit 1 een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het betoogde standpunt, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat, indien er toch een straf dient te worden opgelegd, een geheel voorwaardelijke straf passend is, gelet op het tijdsverloop en de blanco documentatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende hun relatie aangeefster in ieder geval drie keer mishandeld, waardoor zij blauwe plekken en een gebroken neus heeft opgelopen. Dat zijn nare feiten, temeer nu een relatie juist veiligheid en geborgenheid zou moeten bieden. Bovendien vonden de mishandelingen plaats in hun woning, waar ook steeds hun jonge kind aanwezig was.
De oriëntatiepunten van LOVS geven aan de voor huiselijk geweld in beginsel geen boete wordt opgelegd. Voor een enkele mishandeling met enig letsel staat dan 60 uur werkstraf. Het betreft hier echter drie mishandelingen die enig letsel tot gevolg hebben gehad.
De rechtbank neemt in aanmerking dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte voor en na deze zaak nooit voor enig ander misdrijf is veroordeeld. Bovendien blijkt uit het reclasseringsrapport van 12 maart 2020 dat er tussen verdachte en aangeefster onder andere ouderschapsbemiddelingsgesprekken hebben plaatsgevonden waarmee positieve resultaten zijn geboekt. De communicatie tussen beiden is inmiddels sterk verbeterd.
De rechtbank rekent in strafverminderende zin mee dat de feiten dateren uit 2013 en 2014. Uitgaande van het eerste verhoor van verdachte op 7 september 2017 is de overschrijding van de redelijke termijn ook een strafverminderende factor.
Alles in overweging nemend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 50 uur passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Mishandeling meermalen gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. Gillesse, voorzitter, mr. Kooijman en mr. De Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 1 juli 2020.
Mr. Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 10 maart 2017, te Tilburg en/of elders (in Nederland), opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) slaan en/of stompen en/of stoten op/tegen de neus en/of ogen en/of armen en/of maag(-streek) en/of het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2
hij in of omstreeks 26 september 2015 tot en met 21 juni 2017, te Tilburg en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, alstoen die [slachtoffer 1] (telkens) (telefonisch) lastig gevallen door haar (telkens) op haar (mobiele) telefoon(s) op te bellen en/of die [slachtoffer 1] (telkens) (telefonisch) lastig gevallen door haar (telkens) een of meerdere (zogeheten) SMS-berichten en/of Whatsapp-berichten te sturen en/of te zenden (naar haar [mobiele] telefoon[s]) en/of die [slachtoffer 1] (telkens) (telefonisch) lastig gevallen door (telkens) een of meerdere emailberichten te sturen en/of te zenden;
3
hij op of omstreeks 26 februari 2017, te Tilburg,
[slachtoffer 2] heeft bedreigdmet enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, (in tegenwoordigheid van die [slachtoffer 2] ) die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend mondeling de woorden toegevoegd: “Jij komt ook nog wel aan de beurt" en/of "Ik houd jou in de gaten", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (daarbij) opzettelijk dreigend met zijn hand en/of vinger(s) een (horizonta[a]l[e] en/of [af-]snijdend[e]) beweging en/of gebaar gemaakt langs en/of ter hoogte van zijn keel en/of (daarbij) kijkend naar en/of in de richting van die [slachtoffer 2] ;
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017221975 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, bevattende 408 pagina’s en niet geheel doorlopend genummerd van 1 tot en met 239.
1.1
Het proces-verbaal van aangifte door aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 4 en verder van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Plaats delict: Tilburg
Ik doe aangifte van mishandeling tegen mijn ex vriend [verdachte] .
In juni 2013 sloeg [verdachte] mij in mijn gezicht en sloeg mijn hele gezicht dik. Van de klappen die ik had gekregen werden uiteindelijk mijn beide ogen blauw.
Op 4 augustus 2014 werd ik thuis door [verdachte] in mijn gezicht geslagen en op mijn linker arm. Daarbij liep ik blauwe plekken op aan mijn linker arm en mijn gezicht.
Op 31 oktober 2014 sloeg [verdachte] mij op mijn neus en deze brak meteen bij de eerste klap. Het bloed stroomde uit mijn neus.”
1.2
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 231 en verder van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Vraag verbalisant: In juni 2013 zou u [slachtoffer 1] ook geslagen hebben. Zij had hierdoor een dik gezicht en twee blauwe ogen. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte: Ja, dat klopt.
Vraag verbalisant: Op 4 augustus 2014 zou u [slachtoffer 1] in haar gezicht en op haar linker arm geslagen hebben. Hierdoor had zij blauwe plekken in haar gezicht en op haar arm. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte: Dat ontken ik niet.
Vraag verbalisant: Op 31 oktober 2014 zou u [slachtoffer 1] op haar neus geslagen hebben waardoor haar neus brak. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte: Ik gaf een vuistslag tegen haar gezicht. Ik hoorde 'knak'.”
1.3
Het proces-verbaal op pagina 216, met daarin de medische verklaring van chirurg [naam 2] dat op 1 november 2014 bij [slachtoffer 1] op de spoedeisende hulp van het TweeStedenziekenhuis een gebroken en verplaatste neusbrug is vastgesteld.