ECLI:NL:RBZWB:2020:2852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20_5074
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor woningsplitsing in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarbij een last onder dwangsom is opgelegd voor de beëindiging van een woningsplitsing. Eiser had zijn woning gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden, wat in strijd is met het bestemmingsplan Heikant 2007. De rechtbank heeft op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom onvoldoende duidelijk was geformuleerd, waardoor eiser niet kon begrijpen welke herstelmaatregelen hij moest nemen om de overtreding te beëindigen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5074 GEMWT

uitspraak van 30 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser (gemachtigde: mr. A.G. van Keulen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 januari 2020 (bestreden besluit) over de oplegging van een last onder dwangsom tot beëindiging van de woningsplitsing.
Het beroep tegen het bestreden besluit is tegelijkertijd met het beroep met zaaknummer 19/5631 (weigering omgevingsvergunning) behandeld op 26 mei 2020 tijdens een zitting via Skype. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.C.J.M. Willemse.

Overwegingen

Inleiding

1.1.
Eiser heeft het pand [adres] te [plaatsnaam] (pand), een grondgebonden woning in een rij aaneengesloten woningen, gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden. Het is hierdoor onmogelijk om de eerste verdieping inpandig via de begane grond te bereiken. De eerste verdieping kan slechts worden betreden door middel van een trap aan de achterzijde van het pand en via een deur die niet door de gebruiker van de begane grond kan worden geopend. Verder beschikken zowel de begane grond als de eerste verdieping over alle essentiële woonvoorzieningen – een toilet, een badkamer en een keuken – voor het voeren van een zelfstandige huishouding aldaar.
1.2.
Eiser heeft op 12 november 2018 een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend voor de woningsplitsing. Bij besluit van 5 april 2019 heeft verweerder deze vergunning geweigerd. Op 25 september 2019 heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Dat beroep staat bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 19/5631.
1.3.
Bij besluit van 26 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden. Daaraan is toegevoegd dat eiser dit kan doen door de woning terug te brengen naar de laatste verleende vergunning (vergunning van 24 juni 1970, o.a. terugplaatsen van de inpandige trap) en het gebruik in overeenstemming te brengen met het geldende bestemmingsplan (grondgebonden woning).
De begunstigingstermijn om aan de last te voldoen, is bepaald op 1 oktober 2019. Het niet tijdig voldoen aan de last leidt tot verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per constatering, met een maximum van € 5.000.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder de begunstigingstermijn bij besluit van 27 september 2019 verlengd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft het gedeelte van de last dat betrekking heeft op “door de woning terug te brengen naar de laatst verleende vergunning (vergunning van 24 juni 1970 (…), o.a. terugplaatsen van de inpandige trap)” geschrapt.
Omvang van het geschil
2.1.
Niet in geschil is dat er sprake is van een overtreding omdat de woningsplitsing in strijd is met bestemmingsplan Heikant 2007 en er geen omgevingsvergunning daarvoor is verleend. Verweerder is dus in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
2.2.
Eiser stelt dat de last onvoldoende duidelijk is. Verweerder had volgens eiser geen gebruik mogen maken van de bevoegdheid om handhavend op te treden, omdat er zicht op legalisering bestaat. Daartoe wijst eiser op de gronden die hij heeft aangevoerd tegen het besluit op bezwaar van 25 september 2019 over de weigering van de omgevingsvergunning. Ook voert hij aan dat de begunstigingstermijn te kort is.
Wettelijk kader
3. De relevante wettelijke voorschriften en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Onduidelijke last
4.1.
Uit artikel 5:32a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen omschrijft. Volgens de toelichting op dit artikel dient het bestuursorgaan in de last nauwkeurig te omschrijven welke herstelmaatregelen of werkzaamheden door de overtreder moeten worden verricht. Ook het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last onder dwangsom zodanig duidelijk en concreet is geformuleerd dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2859).
4.2
De last onder dwangsom houdt - zakelijk weergegeven - in dat eiser de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo dient te beëindigen en beëindigd te houden door het gebruik in overeenstemming te brengen met het geldende bestemmingsplan (grondgebonden woning). Hieruit blijkt echter niet welke concrete maatregelen eiser dient te nemen om de overtreding te beëindigen. Het had op de weg van verweerder gelegen om in de last nauwkeurig te omschrijven welke herstelmaatregelen of werkzaamheden eiser zou moeten verrichten om de overtreding te beëindigen. De last is dan ook onvoldoende duidelijk en concreet. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel. Gelet op de aard van het gebrek, is er geen reden voor toepassing van een bestuurlijke lus. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en het primaire besluit zal worden herroepen.
4.3.
De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
Conclusie
5.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakt proceskosten. De proceskosten worden berekend op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verweerder wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.048 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.048.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Koenraad, griffier, op 30 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32, eerste lid
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:32a, eerste lid
De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c (voor zover relevant)
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.3a
Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Bestemmingsplan ‘Heikant 2007’
Artikel 5.2
Het is verboden de in het plan begrepen bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de krachtens het plan gegeven bestemming, behoudens vrijstellingen die op grond van deze voorschriften zijn verleend.
Tot een gebruik, strijdig met de woonbestemming zoals bedoeld in de artikelen 9, 10 en 14, wordt in ieder geval gerekend:
a. (…);
b. het splitsen van een (grondgebonden) woning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
c. (…).