ECLI:NL:RBZWB:2020:2896

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
8205051 CV EXPL 19-5608
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming huurwoning wegens drugshandel

In deze zaak vorderde de eiseres, een woningcorporatie, de ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde huurder en ontruiming van de huurwoning. De eiseres stelde dat de gedaagde in strijd had gehandeld met de huurovereenkomst door een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning van zijn moeder, die ook door de eiseres werd verhuurd, voorhanden te hebben en deze te verhandelen. De politie had op 24 juni 2019 beide woningen doorzocht en daarbij harddrugs en andere illegale goederen aangetroffen. De gedaagde ontkende dat hij tekort was geschoten in zijn verplichtingen en voerde aan dat de burgemeester had aangekondigd de woning voor drie maanden te sluiten, maar dat er geen definitief besluit was genomen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde, hoewel de drugs niet in zijn eigen woning waren aangetroffen, toch verantwoordelijk was voor de drugs die in de woning van zijn moeder werden aangetroffen. De rechter concludeerde dat de gedaagde had gehandeld in strijd met de algemene huurvoorwaarden en dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende ernstig was om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te rechtvaardigen. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiseres toe en bepaalde dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen moest verlaten.

De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van nakosten voor het geval hij niet vrijwillig aan de veroordelingen zou voldoen. Het vonnis werd uitgesproken op 8 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 8205051 CV EXPL 19-5608
vonnis van 8 juli 2020
inzake
de stichting met volledige rechtsbevoegdheid [eiseres] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.A.M. Simons, advocaat te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [postcode] Breda, [adres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 26 februari 2020, met de daarin genoemde processtukken;
b. de bij faxbericht van 27 mei 2020 door [gedaagde] toegezonden aanvullende productie;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 juni 2020.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
a. [gedaagde] huurt met ingang van 8 mei 2007 van de (rechtsvoorgangster van) [eiseres] de woning staande en gelegen te Breda, [adres] .
b. Partijen hebben een huurovereenkomst gesloten. Op de huurovereenkomst zijn de
‘Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte’ (november 2004) van toepassing.
c. In artikel 6.8 van deze algemene huurvoorwaarden is bepaald:
“Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
d. De moeder van [gedaagde] , mevrouw [naam] , huurde tot haar overlijden op [datum] van [eiseres] de woning staande en gelegen te Breda, [adres]
e. Op 24 juni 2019 heeft de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant de woningen aan de [adres] en 1 te Breda doorzocht. In de daarvan opgemaakte bestuurlijke rapportage van 29 juli 2019 staat, voor zover, relevant het volgende vermeld:

Op 30 januari 2019 werd er via Meld Misdaad Anoniem een melding gedaan dat de bewoner van [adres] te Breda zou dealen in drugs. Deze bewoner zou al geruime tijd drugs dealen. Er zouden met grote regelmaat afnemers aan de deur komen bij genoemd adres. Tevens zou de bewoner van dit adres de drugs en het daarmee verdiende geld bewaren in de woning van zijn moeder, gelegen aan de [adres] te Breda.
Hierna is overleg geweest met Officier van Justitie Mr. M. Nieuwenhuis. Er werd besloten om op twee verschillende dagen kort op de woning te posten. Het Flexteam de Baronie heeft hierop twee verschillende dagen beide woningen geobserveerd. In het observatieverslag worden meerdere personen genoemd. De personalia van hen zijn ons niet bekend, behalve de personalia van NN 1. Dit betreft de bewoner van [adres] te Breda, te weten [voornaam] [gedaagde] . Zijn volledige personalia zijn verderop in dit proces vermeldt.
(….)
Naar aanleiding van deze twee observaties is overleg gepleegd met de Officier van Justitie Mr. M. Nieuwenhuis. Hierop werd besloten om op maandag 24 juni 2019 de woningen aan de [adres] te Breda te onderzoeken en de bewoner van [adres] te Breda, te weten Josephus [gedaagde] buiten heterdaad aan te houden voor het verkopen van harddrugs, artikel 2B van de Opiumwet.
Op maandag 24 juni 2019, omstreeks 07.05 uur werd de woning aan de [adres] te Breda betreden. Daar werd niemand aangetroffen. Vervolgens werd de woning aan de [adres] betreden. Toen medewerkers van de politie de voordeur van de woning wilden openen zagen zij Josephus [gedaagde] in de gang bij de voordeur. Zij zagen hem een zakje achter de verwarming gooien. Vervolgens werd de deur geopend en werd [gedaagde] aangehouden. Achter de verwarming troffen de medewerkers van de politie een plastic zakje met daarin meerdere ponypacks met daarin vermoedelijk cocaïne.
Beide genoemde woningen werden doorzocht. In de woning aan de [adres] werd het volgende aangetroffen:
In de woonkamer:
  • Patroonhouder (voor munitie)
  • Imitatiewapen: een op een vuurwapen gelijkend wapen
  • Twee patronen (9 millimeter)
  • Geldbedrag: 20 briefjes van 50 euro, 59 briefjes van 20 euro, 17 briefjes van 10 euro
  • Geldbedrag: 10 briefjes van 50 euro
  • Busje pepperspray
  • Twee boksbeugels;
  • Een groot imitatie wapen, een op een AK-47 gelijkend wapen.
In de keuken:
-
Een groot mes met daarop wit poeder. Dit poeder is onderworpen aan een indicatieve test waarbij de uitslag positief was op Cocaïne.
Al deze goederen zijn in beslag genomen.
Verder bleek tijdens de doorzoeking dat er opvallend veel dure goederen in de woning aanwezig waren. Er was veel dure merkkleding in de woning aanwezig. Er waren opvallend veel petjes (caps) in de woning aanwezig (meer dan honderd). In de woonkamer stonden dure meubels zoals een glazen tafel, lederen bank, dure eetkamer set en hing en stond er dure apparatuur zoals een dure televisie, geluidsboxen, duur koffiezetapparaat.
Vervolgens werd de woning aan de [adres] te Breda doorzocht.
In deze woning werd onder andere het volgende aangetroffen:
In de hal bij de voordeur:
-
In een plasticzakje, achter de verwarming, 11 ponypacks met daarin vermoedelijk Cocaïne. Nettogewicht betreft 14 gram. Deze drugs is onderworpen aan een indicatieve test waarbij de uitslag positief was op Cocaïne;
In de woonkamer:
  • Op de eettafel stond een groene rugtas. In deze rugtas zat onder andere een molen welke gebruikt wordt voor het vervaardigen van harddrugs. In deze molen werden drugsresten aangetroffen welke indicatief positief getest zijn op cocaïne. Tevens werden in deze rugtas diverse potjes met versnijdingsmiddel aangetroffen. Het nettogewicht van het versnijdingsmiddel betreft 430 gram.
  • Apparaat welke gebruikt wordt om cocaïne te versnijden.
  • 3 ponypacks met daarin totaal netto 3 gram cocaïne. Deze drugs is indicatief positief getest op cocaïne.
(….)
Verdachte [gedaagde] verklaarde dat zijn moeder, verdachte [naam] niets te maken heeft met de aangetroffen goederen. Hij verklaarde dat hij eigenaar is van alle aangetroffen goederen.
(…)”
f. Bij brief van 22 augustus 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] de mogelijkheid geboden om de huurovereenkomst zelf op te zeggen. Van deze mogelijkheid heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt.
g. Bij brief van 8 november 2019 heeft de Burgemeester van Breda aan [eiseres] aangekondigd dat hij voornemens is om over te gaan tot sluiting van de woning gelegen aan de [adres] te Breda.
Daartoe heeft de Burgemeester, voor zover relevant, overwogen:
“(…)
Naar aanleiding van deze melding heeft de politie op twee verschillende dagen de woning aan de [adres] en de woning aan de [adres] te Breda geobserveerd. Tijdens de eerste observatie op 31 mei 2019 wordt door de politie gezien dat de bewoner van de woning aan de [adres] te Breda naar binnen gaat bij de woning aan [adres] te Breda en vervolgens weer met een klein goed in zijn hand naar buiten komt. Door de politie wordt op verschillende tijdstippen waargenomen dat er verschillende personen bij de woning aan [adres] te Breda aanbellen, naar binnen gaan en na ongeveer één minuut weer naar buiten komen.
De tweede observatie is op 1 juni 2019. Omstreeks 06:15 uur ziet de politie de bewoner van de [adres] in Breda naar de woning gelegen aan de [adres] te Breda lopen. Hij opent de woning en gaat naar binnen. Omstreeks 10.03 uur belt één persoon bij de woning aan de [adres] in Breda aan. De bewoner van de woning aan de [adres] te Breda doet de deur open en laat de persoon binnen. Na ongeveer 45 seconden komt de persoon weer buiten.
Op 7 juni 2019 worden wederom beide woningen ( [adres] en [adres] te Breda) door de politie geobserveerd. Tijdens deze observaties wordt door de politie waargenomen dat de bewoner van de woning aan de [adres] in Breda om 17:4 uur naar binnen gaat in de woning aan de [adres] in Breda. Korte tijd later (18:38 uur) komt de bewoner van de woning van de [adres] weer naar buiten en gaat hij naar binnen bij de woning aan [adres] in Breda. Om 18.43 uur komt de eerste bezoeker aan de deur bij de weer aan de deur bij de woning aan [adres] in Breda. Deze gaat naar binnen bij de woning en komt naar twee minuten weer naar buiten. Om 19:07 uur komt er een tweede bezoeker naar de woning aan [adres] in Breda. Deze belt aan, gaat naar binnen bij de woning aan [adres] in Breda, waarna na deze na twee minuten de woning weer verlaat. Omstreeks 22:17 uur ziet de politie de eerste bezoeker van die dag weer terug bij de woning aan [adres] in Breda. Deze belt opnieuw aan, gaat naar binnen en komt na één minuut weer naar buiten.
(…)
Uit informatie van de politie Zeeland-West-Brabant is mij gebleken dat in de woning aan [adres] in Breda harddrugszijn verkocht, afgeleverd, en/of verstrekt dan wel zou worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De aangetroffen hoeveelheden aan drugs zijn immers zodanig dat er geen sprake kan zijn van een hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij harddrugs wordt over een handelshoeveelheid gesproken indien het om meer dan 0,5 gram gaat.
Gezien de observaties door de politie in combinatie met de aanwezigheid van handelshoeveelheden harddrugs, de molen met cocaïne restanten, het apparaat om drugs te versnijden en het versnijdingsmateriaal in de woning aan [adres] in Breda in combinatie met de loop naar de woning gelegen aan de [adres] in Breda maakt het zeer aannemelijk dat de woning gelegen aan [adres] in Breda een onderdeel is van een drugsketen.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] met betrekking tot de woning, staande en gelegen te [postcode] Breda aan de [adres] met ingang van de datum van het in deze te wijzen vonnis ontbonden te verklaren;
b. [gedaagde] te veroordelen om de woning, staande en gelegen te [postcode] Breda aan de [adres] , binnen acht dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover deze niet het eigendom zijn van [eiseres] , te verlaten en te ontruimen, en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
c. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen een termijn van veertien dagen worden voldaan alsmede om [gedaagde] te veroordelen in de nakosten.
3.2
[eiseres] legt, samengevat, aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft in de woning van zijn moeder, eveneens een van [eiseres] gehuurde woning, een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs voor handen gehad en [gedaagde] heeft deze harddrugs vervolgens verhandeld vanuit zijn woning. Bovendien heeft [gedaagde] illegale wapens voorhanden. Volgens [eiseres] blijkt uit de aangetroffen hoeveelheid drugs en de aanverwante artikelen, dat de aangetroffen drugs voor de handel bestemd is geweest. Gezien de aard en ernst van de gedragingen van [gedaagde] , mede gezien de negatieve uitstraling daarvan op de woonomgeving, de verminderde verhuurbaarheid van woningen in de omgeving, de overlast die veelal gepaard gaat met drugshandel en daarmee samenhangende activiteiten, alsmede de daaraan voor omwonenden verbonden risico’s, kan van [eiseres] in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde] nog langer voortzet, aldus [eiseres] .
3.3
[gedaagde] heeft, samengevat, aangevoerd dat hij niet in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst dan wel om zich als goed huurder te gedragen. Voor zover vast zou komen te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde met haar gevolgen niet. Volgens [gedaagde] heeft de Burgemeester het voornemen geuit om de woning van [gedaagde] voor een periode van drie maanden te sluiten. De Burgemeester heeft echter nog geen definitief besluit genomen. De politie heeft tijdens de observaties niet geconstateerd dat er sprake is geweest van enige handeling die zou kunnen duiden op handel in verdovende middelen. Ten aanzien van de door de politie geobserveerde contactmomenten heeft [gedaagde] aangevoerd dat één van de personen zijn zoon betreft en dat de overige personen waarschijnlijk buurtbewoners zijn. Verder betwist [gedaagde] eigenaar te zijn van de in de woning aan de [adres] te Breda gevonden rugtas. [gedaagde] heeft benadrukt dat er, behalve een minimale hoeveelheid cocaïne op een mes, geen harddrugs in zijn woning is aangetroffen. Volgens [gedaagde] heeft hij een bijzonder belang om in het gehuurde te mogen blijven. Hij verblijft sinds 2007 in de woning. Bovendien is [gedaagde] de mantelzorger van zijn zoon, die eveneens op zeer korte afstand van het gehuurde verblijft. Tot slot verzoekt [gedaagde] om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat zijn woonbelang prevaleert boven het belang van [eiseres] .

4.De beoordeling

Tekortkoming in de nakoming?
4.1
De kantonrechter stelt voorop dat uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 29 juli 2019 volgt dat de politie in de woning aan de [adres] te Breda (de voormalige huurwoning van de moeder van [gedaagde] ) 17 netto gram cocaïne, een rugtas (met daarin een molen en (diverse potjes met) versnijdingsmiddel) en een apparaat om cocaïne te versnijden heeft aangetroffen. Uit vaste jurisprudentie en de Aanwijzing Opiumwet volgt dat een grotere hoeveelheid dan 0,5 gram aan harddrugs (cocaïne) in beginsel niet wordt aangemerkt als een hoeveelheid voor eigen gebruik, maar als een handelshoeveelheid. Het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid van 17 netto gram cocaïne levert in beginsel een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat de handelshoeveelheid drugs niet in zijn woning, maar in die van zijn moeder is aangetroffen. Deze stelling kan hem echter niet baten, omdat [gedaagde] heeft erkend dat de aangetroffen aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning van de moeder van [gedaagde] , afkomstig was van hem. Door in de woning van zijn moeder, eveneens een van [eiseres] gehuurde woning, een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs voorhanden te hebben heeft [gedaagde] , hoewel de hoeveelheid harddrugs niet in zijn woning is aangetroffen, in strijd gehandeld met de algemene huurvoorwaarden (artikel 6.8) en tevens zijn verplichting om zich als goed huurder jegens [eiseres] te gedragen. Nu [gedaagde] heeft verklaard dat hij (bijna) dagelijks in de woning van zijn moeder aanwezig was, was hij naar het oordeel van de kantonrechter mede verantwoordelijk voor hetgeen zich ten behoeve van hem in die woning bevond en had hij zich nadrukkelijk moeten onthouden van het verrichten van activiteiten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld, waaronder reeds het ‘slechts’ voorhanden hebben van een handelshoeveelheid harddrugs. De kantonrechter weegt vervolgens mee dat de observaties van de politie over korte bezoekjes van meerdere personen aan en bewegingen tussen de woningen aan de [adres] en [adres] te Breda en de overige in de woning van de moeder van [gedaagde] aangetroffen materialen en attributen er voldoende op duiden dat de harddrugs niet louter voor eigen gebruik door [gedaagde] in de woning van zijn moeder aanwezig was, maar tevens diende om te worden verhandeld (deels) vanuit de huurwoning van [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de cocaïne slechts voor eigen gebruik voorhanden had, heeft hij geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en de aanwezigheid van de overige aangetroffen materialen en attributen. Als zijn verklaring ‘dat hij omdat hij wat in de problemen zat een keer cocaïne wilde proberen, maar er gelijk achter kwam dat het niets voor hem was’ juist zou zijn, heeft hij desgevraagd geen overtuigende verklaring gegeven voor het feit dat er nog steeds een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aanwezig was en waarom hij het grootste deel daarvan achter de verwarming gooide toen de politie binnen wilde komen. Hetzelfde geldt voor de zeer korte bezoekjes van diverse personen - naast zijn zoon - aan de [adres] en [adres] te Breda.
Rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst?
4.2
Artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Bij de beoordeling of een tekortkoming voldoende ernstig is om ontbinding van een huurovereenkomst ter zake woonruimte te rechtvaardigen, moet de rechter het gewicht van de tekortkoming afzetten tegen het woonbelang van de huurder.
4.3
Naar het oordeel van de kantonrechter geeft de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende gewicht om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [eiseres] er een reëel belang bij heeft om het handelen in strijd met de Opiumwet vanuit haar huurwoningen te voorkomen en bestrijden. Overtredingen van de Opiumwet brengen namelijk risico’s mee voor de leefbaarheid van de buurt en de veiligheid van de omwonenden, samenhangend met bezoek van relaties uit het drugsmilieu aan de woning. [eiseres] heeft er aldus een groot belang bij om daadkrachtig op te treden tegen drugsgerelateerde activiteiten in haar woningen.
4.4
[gedaagde] heeft aangevoerd dat een ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van de woning voor hem zeer ingrijpend zijn, omdat hij daardoor de woonomgeving waar hij al zeer lang woont zal moeten verlaten en hij niet langer in de nabijheid van zijn zoon kan wonen. Dat zijn inderdaad ingrijpende gevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] had deze ingrijpende gevolgen echter zelf kunnen voorkomen, door niet tekort te schieten in zijn verplichtingen. Daarbij komt dat, hoewel het praktisch is dat de zoon van [gedaagde] dicht bij [gedaagde] in de buurt woont, niet althans onvoldoende is gebleken dat dit ook noodzakelijk is. In onverwachte situaties kan de zoon van [gedaagde] ook de hulp van derde(n) inroepen.
4.5
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde dan ook toewijzen. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op een termijn van 14 dagen.
4.6
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis. De kantonrechter dient bij een dergelijk verweer de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval te beoordelen. Nu uit het voorgaande volgt dat de belangenafweging uitvalt in het nadeel van [gedaagde] , kan het afwachten van een eventueel hoger beroep niet van [eiseres] worden gevergd. Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.
4.7
[gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 582,05, bestaande uit een bedrag van € 101,05 aan dagvaardingskosten, € 121,00 aan griffierecht en € 360,00 (twee punten van € 180,00 per punt) aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] . De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen, indien en voor zover [gedaagde] de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] , indien hij door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
4.8
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde] niet vrijwillig binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] aan de veroordelingen in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen conform landelijk beleid worden begroot op een half salarispunt (met een maximum van € 120,00), zijnde een bedrag van € 90,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] met betrekking tot de woning, staande en gelegen te [postcode] Breda, [adres] ;
veroordeelt [gedaagde] om de woning, staande en gelegen te [postcode] Breda, [adres] , binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover deze niet het eigendom zijn van [eiseres] , te verlaten en te ontruimen, en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden vastgesteld op € 582,05, daarin begrepen een bedrag van € 360,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 90,00 aan nakosten, voor het geval dat [gedaagde] gedurende veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] niet heeft voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordelingen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.