ECLI:NL:RBZWB:2020:3005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7058 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake stillegging bouwwerkzaamheden door gemeente

Op 9 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen Plasmans Holding B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. Verzoekster, Plasmans Holding B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente van 13 mei 2020, waarin de stillegging van bouwwerkzaamheden op een perceel werd opgelegd. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de bouwstop zou leiden tot onveilige en chaotische situaties, en vertraging in de oplevering van het project.

De voorzieningenrechter overwoog dat de voorlopige voorzieningenprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De rechter benadrukte dat de spoedeisendheid van het verzoek een belangrijke rol speelt. Hoewel verzoekster stelde dat de stillegging van de werkzaamheden leidde tot financiële en praktische problemen, was de voorzieningenrechter van mening dat deze problemen niet voldoende waren onderbouwd om een spoedeisend belang aan te nemen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster de bouw van de vergunde werkzaamheden kon voortzetten en dat er geen acute financiële noodsituatie was. Bovendien was verzoekster niet verzocht om noodmaatregelen te treffen om onveilige situaties te voorkomen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7058 GEMWT VV

uitspraak van 9 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

Plasmans Holding B.V., te Oost West en Middelbeers, verzoekster,

gemachtigde: mr. D. Kist
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 13 mei 2020 (bestreden besluit) inzake de stillegging van bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] .
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Desgevraagd heeft verzoekster op 3 juli 2020 een nadere onderbouwing van het spoedeisend belang toegezonden.
Bij brief van 6 juli 2020 heeft verweerder gereageerd op deze nadere onderbouwing.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster heeft aangegeven dat de bouwstop in essentie inhoudt dat zij (enkel) de werkzaamheden die buiten de verleende omgevingsvergunning vallen, gestaakt dient te houden. Volgens verzoekster zijn deze bouwactiviteiten vergunningsvrij. Het spoedeisend belang bij het opheffen van deze bouwstop is gelegen in het voorkomen van verder oplopende schade. Dit deel van de bouw ligt open en zorgt daardoor voor onveilige, onhygiënische en chaotische situaties. Daarnaast zorgt de bouwstop voor vertraging in de oplevering en onzekerheid over de datum van oplevering. In de nadere onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster de gevreesde vertragingsschade gespecificeerd. Voorts heeft verzoekster aangevoerd het naast deze financiële belangen ook gaat om de logistieke en praktische problemen omdat de onzekerheid omtrent oplevering leidt tot uitdagingen met betrekking tot de voortzetting van de bouwwerkzaamheden, de afstemming tussen de werkzaamheden per onderdeel/ruimte van het gebouw, het verplaatsen van huurders en de oplevering van de verschillende ruimtes en de afspraken daarover met de huurders.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij verweerder een bezwaarschrift aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op dat bezwaarschrift.
3.1
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat volgens vaste rechtspraak een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoekster heeft gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2573, waarin vertragingsschade heeft geleid tot het aannemen van een spoedeisend belang. Het is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bekend dat in incidentele gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hiervoor bedoelde vaste rechtspraak, maar in het onderhavige geval zijn daarvoor geen aanknopingspunten. Verzoekster kan de bouw van de vergunde werkzaamheden voortzetten, zij heeft op geen enkele wijze haar financiële positie geconcretiseerd of met nadere stukken onderbouwd en evenmin is gesteld of gebleken dat zij als gevolg van het besluit van verweerder in een acute financiële noodsituatie is geraakt. Hierbij schaart de voorzieningenrechter de door verzoekster gestelde logistieke en praktische problemen vanwege de onzekerheid omtrent de oplevering van de bouw onder vertragingsschade.
3.2
Voor wat betreft de stelling van verzoekster dat de stilgelegde bouw open ligt en zorgt voor onveilige, onhygiënische en chaotische situaties, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster kennelijk niet heeft verzocht om noodmaatregelen te mogen treffen. Verweerder heeft in zijn reactie van 6 juli 2020 aangegeven dat het verzoekster is toegestaan om - in overleg met en na goedkeuring door een medewerker van het team Veiligheid, Toezicht en Handhaving - noodmaatregelen te treffen ter voorkoming van een onveilige situatie en schade als gevolg van regen en wind. Gelet hierop is ook in dit opzicht geen sprake van een spoedeisend belang.
4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 9 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.