ECLI:NL:RBZWB:2020:3008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 17_8297 PKV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bestreden besluit dateert van 20 november 2017. Op 21 april 2020 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd, waarbij verzoekster per 23 januari 2017 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV verzoekster tegemoet is gekomen, het UWV in de proceskosten dient te worden veroordeeld. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.665,58, bestaande uit € 1.050,- voor rechtsbijstand en € 1.615,58 voor de expertise van een psychiater.

De rechtbank heeft ook overwogen dat bepaalde kosten, zoals de secretariële kosten en niet gespecificeerde kosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door rechter mr. T. Peters en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/8297 WIA
uitspraak van 6 juli 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster] te [plaatsnaam], verzoekster,

gemachtigde: mr. M.A.E. Bol,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2017 (bestreden besluit) van verweerder inzake de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en aangegeven dat verzoekster per 23 januari 2017 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren en aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 21 april 2020 dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
Verder komen op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb de kosten van de uitgevoerde expertise voor vergoeding in aanmerking. De maatstaf voor vergoeding van een deskundige wordt vastgesteld ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 2 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, verricht door geneeskundigen voor het verrichten van psychiatrisch onderzoek, een tarief van ten hoogste € 129,63 per uur.
Ten aanzien van de door verzoekster gevraagde vergoeding van de kosten van Triage Medisch Advies, overweegt de rechtbank dat zij facturen heeft overgelegd van 23 mei 2018 en 8 mei 2019. Op deze facturen ontbreekt een noodzakelijke urenspecificatie, zodat de rechtbank niet tot vergoeding van de gemaakte kosten kan overgaan.
Voor wat betreft de kosten voor de door psychiater [psychiater] verrichte expertise overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door verzoekster overgelegde factuur d.d. 9 mei 2019 volgt dat [psychiater] 10.30 uur aan onderzoek en het opstellen van de rapportage heeft besteed en daarvoor een uurtarief van € 210,- (exclusief BTW) heeft gehanteerd. Nu het uurtarief de maximale vergoeding van € 129,63 per uur overschrijdt, dient deze in het kader van de proceskostenveroordeling gematigd te worden. De secretariële kosten ter hoogte van € 375,- komen volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:938) niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten van € 85,09 voor de aanvullende informatie van Amphia zijn niet nader gespecificeerd en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt de vergoeding voor de expertise door psychiater [psychiater] daarom vast op (10,30 uur x € 129,63 + 21% BTW = ) € 1.615,58.
In totaal dient het UWV dus een bedrag van (€ 1.050,- + € 1.615,58) = € 2.665,58 te worden vergoed.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 46,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.665,58.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.