ECLI:NL:RBZWB:2020:3037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
02-238231-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Prenger
  • J. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van bestuurder

Op 2 mei 2018 vond er een verkeersongeval plaats op de Lijnoorden in Werkendam, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Mercedes C-klasse, met een snelheid tussen de 60 en 70 km/u reed. Door een verhoging in de weg had hij geen zicht op de situatie aan de andere kant, waar een stilstaande Mercedes B-klasse met daarin [Naam 2] als bestuurder en [Slachtoffer] als passagier stond. De verdachte kon zijn snelheid niet tijdig aanpassen en reed onvoldoende rechts, waardoor hij tegen de stilstaande auto botste. [Slachtoffer] overleed ter plaatse aan inwendig letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de gevorderde straf op, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/238231-19
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juni 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeers- ongeval heeft veroorzaakt, waarbij [Slachtoffer] om het leven is gekomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op het volgende.
De exacte snelheid van het motorrijtuig van verdachte ten tijde van het ongeval kan niet worden vastgesteld, maar op grond van de getuigenverklaring van [Naam 1] (hierna: [Naam 1] ) en de ter terechtzitting gegeven verklaring van verdachte in combinatie met de vastgestelde indicatieve wielsnelheid van het motorrijtuig van verdachte, is het aannemelijk dat verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur (hierna: km/u). Dit in combinatie met de gegevens over de wegsituatie ter plaatse en het onderzoek naar de bandensporen, waaruit kan worden afgeleid dat het motorrijtuig van verdachte voor hem aan de linkerzijde van de rijbaan heeft gereden, acht de officier van justitie ook bewezen dat verdachte met een veel hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse verantwoord was, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn motorrijtuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en onvoldoende rechts heeft gehouden.
In de gegeven omstandigheden leidt de combinatie van deze feitelijke gedragingen tot de conclusie dat verdachte zich in aanmerkelijke mate onvoorzichtig heeft gedragen ten gevolge waarvan verdachte tegen het motorrijtuig van [Naam 2] (hierna: [Naam 2] ) en [Slachtoffer] (hierna: [Slachtoffer] ) is aangereden, waarbij [Slachtoffer] om het leven is gekomen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten en stelt daartoe dat uit de verklaringen noch uit de Verkeersongevallenanalyse en de overige onderzoeken verwijtbare gedragingen van verdachte kunnen worden geconstrueerd. De verdediging benadrukt de onvoorzienbaarheid, nu uit de Verkeersongevallenanalyse kan worden afgeleid dat verdachte door de verhoging in het wegdek geen zicht had op hetgeen zich achter die verhoging bevond en verdachte werd verrast door de plotselinge aanwezigheid van het motorrijtuig van [Naam 2] en [Slachtoffer] , waarna de aanrijding tussen de motorrijtuigen heeft plaatsgevonden. Uit de verklaringen van verdachte en [Naam 1] kan worden afgeleid dat dat motorrijtuig achter de verhoging bijna in het midden van de weg stond. De gedragingen van verdachte leveren daarom geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op. Ook is geen sprake van een zodanige gedraging dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, tussen twee personenauto’s, heeft plaatsgevonden.
Verdachte reed als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto Mercedes C-klasse, op
2 mei 2018 omstreeks 20.10 uur op de Lijnoorden te Werkendam, komende uit de richting Hilweg en gaande richting Noorderknipweg.
De Lijnoorden is een openbare weg, buiten de bebouwde kom, alwaar maximaal 60 km/u mag worden gereden. Op de weg is geen middenstreep aangebracht. Wel is aan beide zijden van de weg, 55 centimeter vanaf de rand van de weg, een onderbroken streep aangebracht. De ruimte tussen die onderbroken strepen bedraagt 3.40 meter. De beide betrokken personenauto’s zijn ieder twee meter breed.
Van verdachte als bestuurder wordt aldaar verwacht dat hij:
Niet harder rijdt dan de maximumsnelheid, zijnde 60 km/u en waar nodig zijn snelheid aanpast aan de situatie ter plaatse;
Zoveel mogelijk rechts houdt op de weg (artikel 3 lid 1 Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990, hierna: RVV 1990);
In staat is zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is (artikel 19 RVV 1990).
Het volgende is komen vast te staan:
Verdachte heeft net voor het ongeval harder autogereden dan de maximum snelheid. Volgens zijn eigen verklaring en de verklaring van [Naam 1] reed hij tussen de 60 en 70 km/u. Dit wordt ondersteund door forensisch onderzoek, waarin een wielsnelheid van 73 km/u als indicatief wordt gegeven.
Uit forensisch onderzoek is vast komen staan, dat verdachte net voor en ten tijde van het ongeval tussen de onderbroken lijnen, met de linkerzijde van zijn auto links van het midden van de weg heeft gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat hij de auto die zich voor hem op de weg bevond zag, gelijk de rem heeft ingeduwd en rechts langs het voertuig heeft geprobeerd te sturen. Uit onderzoek blijkt dat het linker voorwiel van de auto van verdachte zich op het moment van botsing links van het midden van de weg bevond. Er van uitgaande dat verdachte inderdaad naar rechts heeft gestuurd, betekent dit, dat verdachte net voor het ongeval nog verder aan de linkerzijde van de weg heeft gereden dan op het moment van botsing. De sporen bevestigen dit ook.
De twee onderbroken strepen op de weg betreffen een geheugensteun voor de verkeersdeelnemers en veranderen niets aan de verkeersregels. De strepen geven aan wat de maximumsnelheid is die gereden mag worden en welk soort verkeersdeelnemers men aldaar mag verwachten. In dit geval alle verkeer, dus van motorrijtuigen tot en met voetgangers.
De belijning is bedoeld om het rijgedrag van verkeersdeelnemers te beïnvloeden; men zou hierdoor voorzichtiger en alerter gaan rijden, nu de weg visueel smaller is.
Van belang is dat verdachte zoveel mogelijk rechts moest houden, derhalve op zijn weghelft moest rijden en dus niet tussen de onderbroken lijnen, maar er aan de rechterzijde overheen. Verdachte heeft dit niet gedaan.
3. De Lijnoorden heeft een recht wegverloop bij de plaats ongeval. Voor de plaats ongeval bevindt zich een verhoging in de weg, waarbij het voor een bestuurder die de verhoging nadert niet zichtbaar is, wat er zich aan de achterzijde van die verhoging bevindt. Verdachte heeft verklaard dat hij de heuvel is op gereden en zijn snelheid heeft verlaagd, omdat hij de weg na de heuvel niet kon zien. Op het moment dat de weg naar beneden loopt, kon hij het wegdek weer zien. Eerst op dat moment zag verdachte dat er een personenauto stilstond op de weg, in dezelfde rijrichting als hijzelf. Verdachte heeft volgens zijn verklaring gelijk de rem ingeduwd en geprobeerd rechts langs die auto te sturen. Volgens zijn verklaring was de afstand te kort en de botsing gebeurde daarna heel snel.
Verdachte reed harder dan de maximum snelheid, tussen de 60 en 70 km/u. Hij zegt dat hij snelheid verminderd heeft toen hij de verhoging in de weg op ging. Niet is gebleken of duidelijk geworden, hoe hij dat deed en hoeveel snelheid hij minderde. Er is uit onderzoek een indicatieve wielsnelheid ten tijde van de botsing gebleken van 73 km/u. Volgens verdachte zelf was de afstand te kort tussen de plaats waar hij reed toen hij de andere auto zag en de plaats waar hij de stilstaande auto raakte. Vast staat dus, dat verdachte niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Verdachte reed dus te hard voor deze onoverzichtelijke situatie, kon daardoor zijn auto niet tijdig tot stilstand brengen en hield ook onvoldoende rechts op de weg.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat de andere personenauto, een Mercedes B-klasse, net voorbij de verhoging in de weg, onderaan de heuvel, nog niet op het vlakke gedeelte, midden op de weg stilstond. Verdachte denkt dat de botsing wellicht voorkomen had kunnen worden als de andere auto niet vlak na de heuvel en meer naar links, meer in de berm had gestaan. Hij vindt het verschrikkelijk wat er gebeurd is, maar denkt dat hij niets aan het ongeval had kunnen doen.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Mercedes B-klasse met de voorkant in dezelfde richting als verdachte reed, stond. Volgens de verklaring van die bestuurder stond hij stil. In het rapport en dossier zijn geen afstanden gegeven, maar er blijkt wel uit dat de Mercedes B-klasse onderaan de verhoging in de weg stond. Uit het sporenonderzoek blijkt dat de Mercedes B-klasse met de linker wielen tegen de zijkant van de weg stond ten tijde van de botsing. Dit is in tegenspraak met hetgeen verdachte en [Naam 1] verklaren, maar de rechtbank gaat wel van dit onderzoek uit, waardoor dit verweer van verdachte niet op gaat.
Als gevolg van de botsing is de passagiere in de Mercedes B-klasse ter plaatse overleden. Uit de lijkschouw is gebleken dat zij is overleden als gevolg van inwendig letsel.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, dient de rechtbank vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht, waarbij in ieder geval sprake dient te zijn van een aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door verdachte.
Verdachte moest er, gelet op het type weg waarop hij reed, rekening mee houden dat zich ander verkeer op de weg kon bevinden; voorgangers, tegenliggers, tractoren of ook voetgangers. Hij kon niet over de verhoging in de weg zien hoe de situatie daar was; of zich verkeer aan de andere kant van de heuvel bevond. Hij had hierom zijn snelheid fors moeten verlagen en rechts op de weg moeten rijden. Op deze wijze had hij adequaat kunnen reageren op de situatie die hij na de verhoging aantrof.
Het feit dat de andere auto op een wellicht niet verstandige plek, een stuk na de verhoging, is gaan stilstaan, doet aan de verwijtbaarheid van verdachte voor het ontstaan van het ongeval niets af. Verdachte moest zijn snelheid en plaats op de weg zo aanpassen dat hij ook op die situatie tijdig en adequaat kon reageren. Uit de afmetingen van de breedte van de weg (4.50 meter), de breedte van beide auto’s (beide 2 meter), de plaats waar de Mercedes B-klasse stilstond (linker wielen tegen linker zijde van de weg), blijkt dat er ruimte was voor verdachte om de andere auto rechts te passeren. Dit staat ook in een aanvullend proces-verbaal.
In het geval verdachte rechts had gereden en minder hard, aangepast aan de situatie, dan had hij het ongeval kunnen voorkomen door tijdig te stoppen of rechts te passeren.
Er zijn overigens geen andere omstandigheden gebleken die van invloed waren op dit ongeval, voor wat betreft verdachte, de auto’s, de weg of anderszins.
De vraag is hoe het gedrag van verdachte juridisch te kwalificeren valt. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor beschreven rijgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig aangemerkt moet worden. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 mei 2018 te Werkendam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Lijnoorden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een hogere snelheid dan de aldaar (voor personenauto’s) toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur heeft gereden, en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, en
- onvoldoende rechts heeft gehouden,
waardoor hij, met de door hem bestuurde personenauto tegen de personenauto van [Naam 2] (bestuurder) en [Slachtoffer] (bijrijdster) is aangereden, waardoor [Slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Nu verdachte al ruim twee jaar niet meer de beschikking heeft over zijn rijbewijs vordert de officier van justitie de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging bepleit dat bij de strafoplegging aan verdachte rekening moet worden gehouden met de aard van het feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan. Ook moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is als beginnend bestuurder met een Mercedes C-klasse van zijn vader met hoge snelheid tegen een stilstaande Mercedes B-klasse gereden, waarin op dat moment [Naam 2] als bestuurder en [Slachtoffer] als passagier zaten. Als gevolg van die aanrijding is [Slachtoffer] ter plaatse overleden. Door met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan te rijden, zeker voor het gedeelte van de weg waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, omdat het zicht op dat gedeelte van de weg volledig wordt belemmerd door een verhoging in het wegdek, waardoor verdachte niet meer kon anticiperen op de verkeerssituatie aan de andere kant van de verhoging en daarnaast ook onvoldoende rechts heeft gehouden, heeft hij aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag vertoond. Hoewel de plaats waar de Mercedes B-klasse stil stond als ongelukkig valt aan te merken, doet dat niet af aan de ernst van de gedragingen van verdachte. Door de combinatie van gedragingen heeft hij zich immers geen enkele rekenschap gegeven van mogelijk tegemoetkomend verkeer vanaf de andere kant van de verhoging. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Het leed dat hij bij de nabestaanden heeft veroorzaakt, is zeer ingrijpend en onherstelbaar. Ter zitting is door een van de dochters van [Naam 2] en [Slachtoffer] treffend verwoord wat dit verlies voor de familie betekent.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 juni 2020. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor een overtreding van de WVW, maar niet op grond van artikel 6 WVW. Verder heeft de rechtbank gelet op het rapport van de reclassering van 20 februari 2020. Hieruit blijkt dat het gebeuren indruk op verdachte heeft gemaakt en dat het na het ongeval, door verschillende omstandigheden, niet goed met hem ging.
De rechtbank houdt voorts rekening met de landelijke oriëntatiepunten van straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Op grond van deze oriëntatiepunten kan voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer is komen te overlijden en waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor één jaar worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank deze straf in beginsel ook passend.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat tussen de dag van het ongeval en de dag van de inhoudelijke behandeling ter zitting meer dan twee jaar heeft gezeten. Nu sprake is van een schending van de redelijke termijn zal de rechtbank een strafkorting toepassen.
Alles tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 240 uren met daarnaast een voorwaardelijke rijontzetting van één jaar passend en geboden.
De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, en daarnaast een voorwaardelijke rijontzetting om motorrijtuigen te mogen besturen voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Prenger en mr. Dijkman, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juli 2020.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Werkendam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Lijnoorden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een hogere snelheid dan de aldaar (voor personenauto’s) toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur heeft gereden, in elk geval heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en/of te overzien was en/of
-onvoldoende rechts heeft gehouden,
waardoor hij, met de door hem bestuurde personenauto tegen de personenauto van [Naam 2] (bestuurder) en/of [Slachtoffer] (bijrijdster) is aangereden/gebotst, waardoor een ander, te weten [Slachtoffer] werd gedood;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Werkendam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Lijnoorden, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een hogere snelheid dan de aldaar (voor personenauto’s) toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur heeft gereden, in elk geval heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en/of te overzien was en/of
-onvoldoende rechts heeft gehouden,
waardoor hij, met de door hem bestuurde personenauto tegen de personenauto van [Naam 2] (bestuurder) en/of [Slachtoffer] (bijrijdster) is aangereden/gebotst;
(Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindprocesverbaal met dossiernummer PL2000-2018099861
van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 47 en de daarachter gevoegde ongenummerde pagina’s.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 5 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Op 2 mei 2018 omstreeks 20:10 uur heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de Lijnoorden in Werkendam tussen een Mercedes C350E met kenteken [Kenteken 1] (hierna: Mercedes C-klasse) en een Mercedes B200 met kenteken [Kenteken 2] (hierna: Mercedes B-klasse). In de Mercedes C-klasse zat verdachte als bestuurder en [Naam 1] als passagier.
In de Mercedes B-klasse zat [Naam 2] als bestuurder en [Slachtoffer] als passagier. [Slachtoffer] is bij dit verkeersongeval ter plaatse komen te overlijden.
Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina 27 van 30 van dit proces-verbaal, ongenummerd toegevoegd aan voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Op 3 december 2018 is door lijkschouwer Dr. Raven, forensisch arts van de GGD, de lijkschouw verricht. Van deze schouw is door genoemde arts een verslag betreffende niet natuurlijke dood opgemaakt. In dit rapport stond als doodsoorzaak vermeld: inwendig letsel.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] , pagina 20 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Toen wij het viaduct naderden kon ik de auto nog niet zien staan.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] , pagina 23 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik denk dat [Verdachte] 60 à 70 km/u reed.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 24 juni 2020, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Gevoelsmatig reed ik 60 tot 70 km/u voor de heuvel. Pas als je bovenaan de heuvel bent kun je zien wat zich daarachter bevindt.
Het proces-verbaal van verhoor betrokkene [Naam 2] , pagina 28 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik had de auto stilgezet. Ik stond op de weg aan de linkerzijde tegen de berm aan.
Het proces-verbaal Forensisch Voertuigonderzoek, pagina 16 van 22 van dit proces-verbaal en ongenummerd toegevoegd aan voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het wordt passend gevonden dat door de deformatieschade, die werd veroorzaakt door de botsing met de Mercedes B-klasse, storingen werden gegenereerd. Het is passend dat de Mercedes C-klasse tijdens de botsing met de Mercedes B-klasse had gereden in de vierde versnelling bij een toerental van 2478,00 1/min en een wielsnelheid van 73 km/u. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze snelheid als indicatief dient te worden aangenomen.
Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina’s 7, 8, 13 tot en met 16 en 28 van dit procesverhaal en ongenummerd toegevoegd aan voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
De Lijnoorden is een voor het openbaar verkeer openstaande weg, buiten de bebouwde kom van Werkendam. Op de plaats van het ongeval heeft de Lijnoorden een recht wegverloop en voor de plaats van het ongeval is een verhogings(brug) in het wegdek gesitueerd, waarbij voor bestuurders die de verhoging naderen niet zichtbaar is wat er zich achter de verhoging bevindt. De Lijnoorden bestaat uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide richtingen. Er geldt ter plaatse een maximum snelheid van 60 km/u. Dit is aangegeven door middel van zoneborden A1-60.
In het water aan de linkerzijde van de Lijnoorden werd de Mercedes B-klasse aangetroffen die aan de achterzijde zwaar beschadigd was. In de berm aan de rechterzijde is de Mercedes C-klasse aangetroffen die aan de voorzijde zwaar beschadigd was.
De ter plaatse aangetroffen sporen zijn weergegeven in een situatietekening.
De relevante sporen die werden aangetroffen werden gemarkeerd met nummerschilden.
Op de rijbaan van de Lijnoorden is een recent afgetekend bandspoor aangetroffen, direct na het hoogste punt van de verhoging in de rijbaan. Dit spoor bevond zich links van het midden van de rijbaan en is voorzien van nummerschild 1. Aan de linkerzijde van de rijbaan werd een afgetekend bandspoor aangetroffen dat schuin naar rechts doorliep. Dit spoor is voorzien van nummerschild 4.
Uit de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen, kan de volgende vermoedelijke toedracht worden geconcludeerd. De bestuurder van de Mercedes B-klasse bevond zich aan de linkerzijde van de rijbaan van de Lijnoorden, juist voorbij de verhoging in de rijbaan. De bestuurder van de Mercedes C-klasse reed over de rijbaan van de Lijnoorden, komende uit de richting van de Hilweg en gaande in de richting van de Noorderknipweg. Door de verhoging in de rijbaan van de Lijnoorden had de bestuurder van de Mercedes C-klasse geen zicht op hetgeen zich achter de verhoging bevond/reed en werd hij verrast door de aanwezigheid van de Mercedes B-klasse, waarna de aanrijding tussen beide voertuigen volgde.
Het aanvullend proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina 2 van 3 van dit proces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De breedte van het asfalt tussen de witte kantmarkeringen van de Lijnoorden op de plaats van het ongeval betreft circa 3,40 meter. De totale breedte van het asfalt van de Lijnoorden op de plaats van het ongeval betreft circa 4,50 meter. De breedte van de naast het asfalt aan beide zijden geplaatste betonnen stenen bedraagt 1,00 meter (0,50 meter per zijde). De totale breedte bedraagt dus 5,50 meter.
De breedte van de Mercedes B-klasse bedraagt van buitenspiegel tot buitenspiegel circa 2,00 meter. De breedte van de Mercedes C-klasse bedraagt van buitenspiegel tot buiten- spiegel circa 2,00 meter. Blijven beiden op het asfalt rijden, dan blijft er 0.50 meter over. Er blijft een mogelijke ruimte tussen beide voertuigen over van 1,50 meter als ze beiden de stenen naast de rijbaan berijden.
Zoals aangegeven op de Autocad tekening is een vermoedelijk positie van beide voertuigen weergegeven ten tijde van de botsing aan de hand van de bandensporen. Hierbij werd de Mercedes B-klasse in het blauw weergegeven en de Mercedes C-klasse in het rood. Hieruit blijkt dat de Mercedes C-klasse bij het spoor, gemarkeerd met nummerschild 4 (linker voor- wiel van de Mercedes C-klasse) voor hem aan de linkerzijde van de rijbaan heeft gereden.
De eigen waarneming van de rechtbank aan de hand van de Autocad tekening die als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, ongenummerd toegevoegd aan voormeld eindproces-verbaal.
Er is één rijbaan te zien, waarop geen middenstreep is aangebracht. Verder is te zien dat op de rijbaan wel aan beide zijden een onderbroken streep is aangebracht.
Ook is te zien dat het bandspoor direct na het hoogste punt van de heuvel van het in het rood weergegeven voertuig, aangeduid met schildnummer 1, zich aan de linkerzijde van de rijbaan bevindt. Ook het bandspoor kort voor het conflictpunt van het in het rood weergeven voertuig, aangeduid met schildnummer 4, bevindt zich aan de linkerzijde van de rijbaan.