ECLI:NL:RBZWB:2020:304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
02-155972-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Veldhuizen
  • J. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 12 mei 2016 vond er een verkeersongeval plaats op de Rijsbergseweg te Etten-Leur, waarbij de verdachte, bestuurder van een Mitsubishi Outlander, in botsing kwam met een tegemoetkomende auto. De verdachte had onvoldoende aandacht voor het verkeer voor hem, waardoor hij niet tijdig opmerkte dat de voertuigen voor hem afremden. Ondanks dat de officier van justitie vrijspraak eiste voor de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet in de vereiste hoge mate kon worden verweten dat hij zich schuldig had gemaakt aan deze overtreding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde overtreding, maar achtte het subsidiaire verwijt, het veroorzaken van gevaar op de weg, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een geldboete van € 750 op, subsidiair 15 dagen hechtenis, rekening houdend met de lange tijd die verstreken was sinds het ongeval en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/155972-18
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mitsubishi, type Outlander, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Rijsbergseweg, komende vanuit de richting Etten-Leur, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- niet, althans niet bij voortduring zijn, verdachte's, aandacht te richten en/of gericht te houden op het vóór hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en/of op het zich aldaar bevindende overige verkeer en/of
- niet, althans niet behoorlijk tijdig en/of voldoende het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen,
aangezien hij, verdachte, niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt dat een drietal, althans in elk geval een zich vóór hem op zijn weghelft bevindende bestuurder(s) van motorrijtuig(en) afremden en/of hun snelheid verminderen en/of de door hem/haar/hun bestuurde motorrijtuig(en) tot stilstand brachten, (mede) waardoor hij, verdachte, teneinde een aanrijding/botsing met genoemde motorrijtuigen – die zich op zijn, verdachte's weghelft bevonden - te voorkomen, met het door hem bestuurde motorrijtuig naar links heeft gestuurd en/of is uitgeweken naar de linker rijbaan, alwaar het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (frontaal) in aanrijding/botsing is gekomen met een hem tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2016 te Etten-Leur als bestuurder van een voertuig personenauto, merk Mitsubishi, type Outlander, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Rijsbergseweg,
- niet, althans niet bij voortduring zijn, verdachte's, aandacht heeft gericht en/of gericht gehouden op het vóór hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en/of op het zich aldaar bevindende overige verkeer en/of
- niet, althans niet behoorlijk tijdig en/of voldoende het door hem, verdachte bestuurde voertuig heeft afgeremd en/of tot stilstand heeft gebracht,
aangezien hij, verdachte, niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt dat een drietal, althans in elk geval een zich vóór hem op zijn weghelft bevindende bestuurder(s) van voertuig(en) afremden en/of hun snelheid verminderen en/of de door hem/haar/hun bestuurde voertuig(en) tot stilstand brachten,
(mede) waardoor hij, verdachte, teneinde een aanrijding/botsing met genoemde voertuigen - die zich op zijn, verdachte's weghelft bevonden - te voorkomen, met het door hem bestuurde voertuig naar links heeft gestuurd en/of is uitgeweken naar de linker rijbaan, alwaar het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (frontaal) in aanrijding/botsing is gekomen met een hem tegemoetkomend voertuig,
door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 ).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat in dit geval geen sprake is van ernstig ongeoorloofd verkeersgedrag maar van een ongelukkig verkeersongeval, veroorzaakt door een zich verder normaal gedragende automobilist. Het ongeval heeft buitengewoon ernstige gevolgen gehad, maar die gevolgen kunnen verdachte niet worden verweten. De officier van justitie vordert om die reden een vrijspraak voor de aan verdachte primair verweten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Ten aanzien van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde wijst de officier van justitie er op dat, nadat de vooraan rijdende Opel Zafira richting aangaf om linksaf te slaan en vervolgens stopte, de twee daar achter rijdende auto’s (een Ford Fiësta en een Alfa Romeo) tijdig hebben afgeremd en stopten, maar dat de achter de Alfa Romeo rijdende verdachte niet tijdig heeft afgeremd.
Vast staat dat door verdachte niet te hard werd gereden. Ook staat vast dat alle automobilisten voldoende afstand hadden bewaard. Het kan dus niet anders zijn dan dat verdachte als verkeersdeelnemer onvoldoende aandacht heeft gehad voor hetgeen zich voor hem op de weg afspeelde. Daardoor kon verdachte zijn auto niet tijdig tot stilstand brengen, is hij uitgeweken naar de linker rijbaan - bestemd voor het tegemoetkomend verkeer - en is hij tegen de hem tegemoetkomende auto gereden. De officier van justitie acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door zijn rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt en zo artikel 5 van de Wegenverkeerswet heeft overtreden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging is van mening dat geen sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Verdachte gedroeg zich als een normale weggebruiker en dat hij onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie voor hem kan niet worden vastgesteld. De raadsman wordt daarin gesterkt door de verklaring van [getuige] , die in zijn Alfa Romeo vóór de auto van verdachte reed en verklaarde dat hij best laat zag dat de auto’s voor hem stilstonden, waardoor hij pas laat en daardoor krachtig was gaan remmen. Daardoor heeft [getuige] in feite “een stukje van de reactietijd van verdachte afgenomen”, aldus de verdediging.
Mocht al kunnen worden vastgesteld dat verdachte bewijsbaar onoplettend is geweest, dan wijst de raadsman erop dat een kort moment van onoplettendheid onvoldoende is voor de aanname van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank kan derhalve niet tot een bewezenverklaring komen van de primair verweten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Ten aanzien van de subsidiair verweten overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet wijst de raadsman er op dat één enkele verkeersfout niet zonder meer leidt tot het in dat artikel bedoelde gevaarscheppend gedrag. Niet is komen vast te staan dat verdachte onvoldoende afstand heeft gehouden, noch dat hij met te hoge snelheid heeft gereden of dat hij afgeleid was. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:875). Mede gezien het te late remgedrag van [getuige] kan niet worden vastgesteld dat verdachte concreet gevaarscheppend gedrag heeft vertoond. Ook voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet dient daarom vrijspraak te volgen aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 12 mei 2016 over de Rijsbergseweg te Etten-Leur reed. Opeens zag hij dat er auto’s voor hem stil stonden. Hij herinnert zich dat er drie zwarte auto’s voor hem stil stonden en dat hij geen remlichten heeft gezien. Verdachte verklaart verder dat hij nog probeerde te remmen en uit volle macht de rem heeft ingetrapt. Toen besefte hij dat hij niet op tijd tot stilstand kon komen. Verdachte verklaart verder dat hij in de veronderstelling was dat de linker rijbaan vrij was en dat hij daarom naar links heeft gestuurd. Terwijl hij naar links stuurde zag hij de flikkering van de zon in een autoruit. Hij besefte toen dat dat een auto was die daar reed. Tegelijk kwam de botsing [1] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet waarom hij niet tijdig heeft gezien dat de auto’s voor hem remden en stil stonden [2] .
De politie heeft onderzoek gedaan naar het ongeval op de Rijsbergseweg te Etten-Leur. Het ongeval heeft plaatsgevonden op een recht weggedeelte. De aanrijding heeft zich gezien vanuit de richting Etten-Leur op ongeveer 30 meter voor een kruising plaatsgevonden. De verbalisanten hebben ten aanzien van de weg, het wegdek, de aldaar getroffen verkeersmaatregelen en de weersomstandigheden geen bijzonderheden aangetroffen die van belang zijn voor de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. Ook aan het voertuig van verdachte en van het slachtoffer werden geen gebreken geconstateerd die aan het ongeval kunnen hebben bijgedragen [3] .
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Mede op basis van door de HR in jurisprudentie ontwikkelde maatstaven, stelt de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging vast dat verdachte niet in de vereiste hoge mate kan worden verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van genoemd artikel 6. Zij zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Artikel 5 Wegenverkeerswet
De rechtbank stelt vast dat verdachte op een normale provinciale weg reed. Er waren geen gezicht beperkende factoren en het betrof een recht doorgaand stuk weg waarop maximaal 80 kilometer per uur mocht worden gereden. Vastgesteld is dat verdachte met een snelheid reed van circa 73 of 74 kilometer per uur.
Verdachte reed in een Mitsubishi Outlander, een zoals algemeen bekend hoger model dan regulier, en had dus ruim voldoende zicht op het voor zijn auto rijdende verkeer.
Toen de Opel Zafira richting aangaf om linksaf te slaan en ging remmen, ging ook de daarachter rijdende Ford Fiësta remmen en vervolgens de heer [getuige] in de Alfa Romeo. Het moge zo zijn dat [getuige] wat later is gaan remmen, maar vast staat dat dit niet zoveel later was dat [getuige] niet meer tijdig in staat was zijn auto tot stilstand te brengen. Nergens is uit gebleken, en het zou ook wel heel onwaarschijnlijk zijn, dat van alle drie deze auto’s de remlichten niet zouden hebben gefunctioneerd.
Verdachte heeft aldus niet tijdig gezien dat de auto’s voor hem gingen remmen.
Dit terwijl naar het oordeel van de rechtbank alle omstandigheden op de weg zodanig waren dat hij wel tijdig had kunnen zien dat er voor hem geremd werd. Zo verdachte voldoende afstand in acht heeft genomen ten opzichte van de voor hem rijdende auto, dan kan het dan niet anders zijn dan dat de aandacht van verdachte onvoldoende was gericht op de weg en het zich daarop bevindende verkeer. Als gevolg daarvan is hij niet tijdig gaan remmen en is hij, toen hij zag dat hij niet op tijd tot stilstand zou komen, in een reflex de linker rijbaan opgereden en tegen de hem tegemoetkomende auto opgereden.
Verdachte heeft aldus evident gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank acht daarom het subsidiaire verwijt wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 12 mei 2016 te Etten-Leur als bestuurder van een voertuig personenauto, merk Mitsubishi, type Outlander, kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, de Rijsbergseweg,
- niet bij voortduring zijn, verdachte's, aandacht heeft gericht en gericht gehouden op het vóór hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en op het zich aldaar bevindende overige verkeer en
- niet behoorlijk tijdig en/of voldoende het door hem, verdachte bestuurde voertuig heeft afgeremd en/of tot stilstand heeft gebracht,
aangezien hij, verdachte, niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt dat een drietal zich vóór hem op zijn weghelft bevindende bestuurders van voertuigen afremden en hun snelheid verminder
den en/of de door
henbestuurde voertuigen tot stilstand brachten,
waardoor hij, verdachte, teneinde een aanrijding/botsing met genoemde voertuigen - die zich op zijn, verdachte's weghelft bevonden - te voorkomen, met het door hem bestuurde voertuig naar links heeft gestuurd en/of is uitgeweken naar de linker rijbaan, alwaar het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (frontaal) in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend voertuig,
door welke gedragingen van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring (cursief) verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke geldboete van € 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat inmiddels bijna vier jaar is verstreken, in welke periode verdachte, die al een nagenoeg blanco strafblad had, niet meer in contact is gekomen met justitie. Een eventuele proeftijd bij een voorwaardelijke straf is op die manier al volbracht.
Daarnaast wijst de verdediging erop dat verdachte contact heeft gezocht met de nabestaanden. Voorts heeft ook verdachte verwondingen en schade opgelopen, maar vooral gaat verdachte nog steeds dagelijks gebukt onder het feit dat door zijn aanrijding iemand het leven heeft moeten laten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op een doordeweekse dag in mei 2016 reed mevrouw [naam] met haar man van Rijsbergen naar Etten-Leur. Als doorgaand verkeer werd haar voorrang verleend, maar uit het niets kwam de door verdachte bestuurde auto op haar weghelft en botsten beide auto’s nagenoeg frontaal op elkaar. Mevrouw [naam] raakte zelf zwaar gewond maar voor haar man waren de gevolgen nog dramatischer. Hij raakte eveneens zwaargewond en kwam de daaropvolgende nacht in het ziekenhuis te overlijden.
Vast staat dat verdachte, een ervaren bestuurder met op zijn strafblad geen verkeersgerelateerde feiten, een ernstige inschattingsfout heeft gemaakt en onvoldoende heeft opgelet, waardoor hij het verkeer in gevaar heeft gebracht. Met helaas genoemde fatale, onomkeerbare gevolgen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij kort na het ongeval de keuze heeft gemaakt om de nabestaande te benaderen, telefonisch en middels een brief. Op de zitting betuigde hij (nogmaals) zijn spijt en zijn medeleven. Voorts heeft ook verdachte zelf letsel opgelopen bij het ongeval.
De rechtbank acht voor de bepaling van de straf verder van belang dat het feit inmiddels bijna vier jaar geleden heeft plaatsgevonden en pas nu aan de rechter is voorgelegd. Dat is een onevenredig lange termijn, niet alleen voor de nabestaanden, maar ook voor verdachte. Dit behoort van invloed te zijn op de hoogte van de straf. Daarmee rekening houdend ligt een ontzegging van de rijbevoegdheid, mede ook gezien het feit dat verdachte sindsdien voor zover bekend geen enkele verkeersovertreding heeft gemaakt, niet meer in de rede.
Alles tegen elkaar afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde geldboete een passende en geboden sanctie. Zij veroordeelt verdachte tot de betaling van een boete van € 750,--, subsidiair 15 dagen hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen hem primair is tenlastegelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 750,--;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Voorn, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 27 januari 2020.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor, pagina 15.
2.Verklaring verdachte ter zitting van 13 januari 2020.
3.Proces-verbaal Verkeer Ongeval Analyse, pagina 39 en verder.