Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. A.H.J. de Kort, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2019 van het UWV, waarin haar WIA-uitkering werd geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Tijdens de zitting op 5 juni 2020 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en dochter, terwijl het UWV niet vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV kritisch bekeken. Eiseres had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na een auto-ongeluk en had sindsdien te maken met diverse medische klachten, waaronder PTSS, cardiale klachten en duizeligheid. De rechtbank concludeerde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waren opgenomen, voldoende waren en dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beoordeling konden wijzigen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres per 18 januari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor de weigering van de WIA-uitkering gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 juli 2020, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.