Op 20 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet kon vinden in de behandeling van zijn beroep door mr. Bastiaansen. Het wrakingsverzoek was ingediend op 15 juli 2020 en betrof een procedure tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij het bezwaar van de verzoeker tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat hij zich niet kon vinden in het huidige rechtssysteem en het bestuursrecht. Hij voerde aan dat hij nooit akkoord was gegaan met de regels van het bestuursrecht en dat de rechter partijdig was door zijn rol als bestuursrechter.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden van verzoeker niet specifiek betrekking hadden op de persoon van de rechter, maar eerder een algemeen wantrouwen jegens alle bestuursrechters betroffen. Dit maakte het verzoek niet-ontvankelijk, aangezien een wrakingsverzoek gericht tegen een rechterlijk college niet mogelijk is.
De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer BRE 19/3000 IB/PVV voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.