ECLI:NL:RBZWB:2020:3180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
02-249500-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Vliegenberg
  • A. van Kralingen
  • J. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en verminderd toerekeningsvatbaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2020, is de verdachte beschuldigd van afpersing. De feiten vonden plaats op 11 april 2019 te Tilburg, waar de verdachte een persoon heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 25 euro en een fiets. De verdachte heeft hierbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt, wat leidde tot ernstige bedreigingen richting het slachtoffer. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging twijfels uitte over de bewijsvoering, met name over de details van de bedreiging.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als gedetailleerd en consistent beoordeeld, terwijl de verdachte, die onder invloed van cocaïne was, zijn herinneringen aan de gebeurtenis niet volledig kon reproduceren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een geestelijke stoornis en een lichte verstandelijke beperking.

De strafoplegging bestond uit een gevangenisstraf van 369 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 100 euro aan het slachtoffer toegewezen, alsook de wettelijke rente. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/249500-19
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1963 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. A.Ch. Osté, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een persoon heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag en een fiets.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De officier van justitie gaat er daarbij vanuit dat verdachte het (nep)vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer (hierna: [Slachtoffer] ) heeft gezet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit kan komen. De verdediging stelt dat het plaatsen van een (nep)vuurwapen tegen het hoofd van [Slachtoffer] niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [Slachtoffer] waardoor zij is gedwongen tot afgifte van 25 euro en een fiets. Verdachte heeft ook bekend dit te hebben gedaan. Over de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden verklaart verdachte echter op een aantal punten anders dan [Slachtoffer] . Zo zou hij haar niet bij de haren hebben gepakt, op haar hebben gezeten en een nepvuurwapen tegen haar hoofd hebben gehouden. De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [Slachtoffer] . De verklaring van [Slachtoffer] is immers uitgebreid en gedetailleerd. Dit terwijl verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij cocaïne had gebruikt en daardoor “van het padje” was. Hij kan zich daardoor niet alles even goed herinneren. De rechtbank zal daarom op de punten waar de verklaringen van [Slachtoffer] en verdachte uiteenlopen, uitgaan van de verklaring van [Slachtoffer] . De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet alleen het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond, maar ook dat hij dit voorwerp tegen het hoofd van [Slachtoffer] heeft gezet alsook de andere tenlastegelegde feitelijkheden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 april 2019 te Tilburg op de openbare weg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van totaal 25 Euro en een fiets, toebehorend aan die [Slachtoffer] ,
immershebbende hij, verdachte
- de fiets van die [Slachtoffer] op de grond gegooid en
- die [Slachtoffer] bij haar haren en armen gepakt en
- die [Slachtoffer] gezegd dat hij cash wilde hebben en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [Slachtoffer] getoond en tegen het hoofd van die [Slachtoffer] gezet en
- die [Slachtoffer] dreigend -zakelijk weergegeven- toegevoegd dat zij moest doen wat hij, verdachte, zei, anders zou hij haar doodschieten en
- die [Slachtoffer] in de struiken gegooid en
- op het lichaam van die [Slachtoffer] gaan zitten en
- die [Slachtoffer] gevraagd of hij haar fiets mee kon nemen en
- die [Slachtoffer] dreigend -zakelijk weergegeven- toegevoegd dat hij, verdachte haar neer zou knallen, als zij de politie zou bellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 429 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- andere voorwaarden het gedrag betreffende: urinecontroles.
De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich grotendeels vinden in de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft wel verzocht een lagere voorwaardelijke straf op te leggen aan verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van [Slachtoffer] . Dit vond plaats op de openbare weg omstreeks 01.40 uur ’s nachts. Om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van een geldbedrag en een fiets heeft verdachte gebruik gemaakt van geweld en bedreiging met geweld. Verdachte had bovendien een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich dat hij heeft getoond en tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gezet. Als het slachtoffer niet zou doen wat verdachte tegen haar zei of de politie zou bellen, zou verdachte haar doodschieten. Verdachte had die avond cocaïne gebruikt en had zucht naar meer. Hij had daarvoor geld nodig om cocaïne te kunnen kopen. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde afpersing ‘s nachts op straat voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Daarnaast vergroten dit soort misdrijven het gevoel van onveiligheid in de samenleving. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld voor cocaïne te komen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de strafmaat neemt de rechtbank verder in aanmerking dat verdachte tot de dag van de uitspraak 279 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten en de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, onder meer voor soortgelijke feiten. Verdachte is in 2009 veroordeeld voor een afpersing. De rechtbank zal dit echter niet in strafverzwarende zin meewegen omdat de veroordeling voor afpersing ouder is dan vijf jaar. De rechtbank zal daarentegen wel in strafverzwarende zin meewegen dat verdachte in 2019 nog is veroordeeld voor een vermogensdelict, te weten een diefstal.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychologisch rapport van [Naam] van 27 mei 2020, dat is opgesteld over verdachte. Uit dat rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van cocaïne. Tevens heeft verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Dit was ook het geval ten tijde van het delict. De zucht naar cocaïne, de meer antisociaal gekleurde component in zijn persoonlijkheid en de daarmee gepaard gaande morele vrijblijvendheid en opportunisme maken dat het onderhavige feit in verminderde mate kan worden toegerekend aan verdachte. Door de problematiek van verdachte is de kans op recidive op langere termijn matig. Om de kans op recidive te beperken moet volgens de psycholoog de huidige begeleiding geïntensiveerd en opgeschaald worden. Er zullen urinecontroles moeten plaatsvinden, de trauma’s van verdachte moeten worden behandeld en verdachte moet praktische begeleiding en coaching krijgen met betrekking tot wonen, financiën en dagbesteding. Tevens kan er worden gedacht aan de inzet van een FACT-team. Er wordt geadviseerd om deze begeleiding en behandeling te laten plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog betreffende de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 27 mei 2020, dat is opgesteld over verdachte. In dat rapport staat, zakelijk weergegeven, dat verdachte een verstandelijk beperkte en getraumatiseerde man is. Ten tijde van het delict was er sprake van een terugval in het gebruik van cocaïne, wat van invloed is geweest op de keuzes die verdachte heeft gemaakt en zijn handelen. De ingezette hulpverlening is onvoldoende geweest om een terugval in middelengebruik en recidive te voorkomen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Ondanks dat verdachte reeds meerdere malen reclasseringstoezicht heeft gehad zien zij de meerwaarde daar wel van in. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling door Novadic-Kentron, ASVZ en FACT met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en urinecontroles. Tevens adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
De rechtbank merkt op dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie op dat punt uiteenlopen. Gelet op de ernst van het feit, de persoon van verdachte en gezien de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Met de reclassering en de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat hieraan ook bijzondere voorwaarden moeten worden gekoppeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 369 dagen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Het voorwaardelijk strafdeel benadrukt de ernst van het feit, weerhoudt verdachte ervan opnieuw strafbare feiten te plegen en maakt verplichte begeleiding en behandeling mogelijk. De bijzondere voorwaarden die zullen worden opgelegd zal de rechtbank in haar beslissing opnemen.
De rechtbank zal tevens bevelen dat de hierna genoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam en uit het voorgaande blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 100,00 bestaande uit materiële schade. Tevens heeft zij aangegeven dat er sprake is van immateriële schade. Hierbij is geen bedrag aangegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen tot dat bedrag. Ook zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor wat betreft de immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Nu in het verzoek tot schadevergoeding geen bedrag is genoemd en deze schade niet nader onderbouwd is, kan de rechtbank zich hierover geen oordeel vormen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 369 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich op de dag van ontslag vanuit de Penitentiaire Inrichting zal melden bij Novadic-Kentron op het telefoonnummer 013 583 7500 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat zich begeleiden en behandelen door Novadic-Kentron, ASVZ en FACT, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij herhaaldelijk terugval in middelengebruik dan wel agressief gedrag naar aanleiding van middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd mee zal werken aan urinecontroles om het drugsgebruik inzichtelijk te krijgen;
* geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 100,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 11 april 2019 tot aan de dag ter algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] , € 100,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 11 april 2019 tot aan de dag ter algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vliegenberg, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Krevel en mr. De Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2020.
Mr. Vliegenberg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 april 2019 te Tilburg op of aan het Fokkerpad, in elk geval op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van totaal 25 Euro, in elk geval enig geldbedrag en/of een fiets, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele toebehorend aan die [Slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, hebbende hij, verdachte
- de fiets van die [Slachtoffer] op de grond gegooid en/of
- die [Slachtoffer] bij haar haren en/of armen gepakt en/of meegesleurd en/of
- die [Slachtoffer] gezegd dat hij cash wilde hebben en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [Slachtoffer] getoond en/of op/tegen het hoofd van die [Slachtoffer] gezet en/of
- die [Slachtoffer] dreigend -zakelijk weergegeven- toegevoegd dat zij moest doen wat hij, verdachte, zei, anders zou hij haar doodschieten en/of
- die Pearson verder meegesleurd en/of in de struiken gegooid en/of
- op het lichaam van die [Slachtoffer] gaan zitten en/of
- die [Slachtoffer] gevraagd of hij haar fiets mee kon nemen en/of
- die [Slachtoffer] dreigend -zakelijk weergegeven- toegevoegd dat hij, verdachte haar neer zou knallen, als zij de politie zou bellen;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
BIJLAGE II: De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019039 / 2019083341 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 60. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 april 2019 (pg. 16), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [Slachtoffer] :
Op donderdag 11 april 2019, omstreeks 01.40 uur, ben ik overvallen. Ik fietste over de Korvelseweg te Tilburg. Ter hoogte van het Fokkerpad zag ik een man op het trottoir stilstaan bij het zebrapad. Hierna zag ik hem mijn fiets op de grond gooien. Toen pakte de man mij bij mijn haren en armen en trok hij mij mee het Fokkerpad in. Ik hoorde hem zeggen dat hij cash wilde hebben, alleen cash. Vervolgens bedreigde hij mij met een vuurwapen. Ik zag dat hij een klein zwart vuurwapen tegen mijn hoofd plaatste en ik hoorde hem hierbij zeggen dat ik moest doen wat hij zij, anders zou hij mij dood schieten. Hierop trok hij me verder het park in en gooide hij me in de struiken. Ik zag de man vallen waarna hij bovenop mij kwam te zitten. Ik zag dat de man met zijn linker knie tussen mijn benen zat en dat hij mijn armen met zijn handen vasthield. Na een tijdje stilte hoorde ik hem zeggen dat hij alleen mijn cash wilde hebben. Ik mocht toen opstaan. De man pakte mij wel bij eerst bij mijn pols vast en daarna bij mijn enkel. Ik zag dat ik een briefje van 10 en 5 euro had. Ik gaf dit aan hem. Bij het doorbladeren van mijn portemonnee zag de man dat ik nog een briefje van 10 euro had. Ik heb hem vervolgens ook dit briefje gegeven. Hierna vroeg hij weer iets in de trant of ik het goed vond dat hij mijn fiets meenam. Ik zag hem mijn fiets pakken die aan het begin van het Fokkerpad lag, aan de Korvelseweg. Hierna zag ik hem weer het Fokkerpad in komen fietsen, in mijn richting. Bij het passeren van mij hoorde ik hem zeggen tegen mij, als je de politie belt, knal ik je neer. Ik was erg bang dat de man zou zien dat ik aan het bellen was en hij mij dan neer zou knallen.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik pas later een bekennende verklaring heb afgelegd over het incident op 11 april 2019. Zij kwam aanfietsen en slingerde heen en weer. Ik ben op haar fiets weggereden. Ik zag licht branden en heb haar bij haar polsen gepakt en het Fokkerpad in meegenomen. Ik deed dit omdat ik bang was dat iemand mij zou zien. Het kan niet door de beugel wat ik heb gedaan. Ik heb een nepwapen getoond. Het klopt dat zij niet wist dat het een nepwaren betrof.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 30 januari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ze gaf me vijftien euro en toen deed ze nog een mapje van haar portemonnee verder open en ze had nog tien euro. Ik kreeg dus vijfentwintig euro en toen ben ik hem gesmeerd. Ik heb haar bij de pols gepakt en naar de struiken meegenomen. Ik heb haar wel bij de enkel gepakt.