Op 22 juli 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van mr. Jansen afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een familiezakenprocedure, stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt tijdens een zitting op 26 juni 2020. Tijdens deze zitting had verzoeker geen advocaat en mocht hij geen extra verzoeken indienen, wat hij als onrechtvaardig ervoer. De rechter had volgens verzoeker de wederpartij bevoordeeld en hem niet adequaat geïnformeerd over de noodzaak van vertegenwoordiging door een advocaat voor het indienen van nieuwe verzoeken.
De wrakingskamer heeft het procesverloop en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De kamer erkende de frustratie van verzoeker over de langdurige procedures, maar oordeelde dat de rechter niet onpartijdig had gehandeld. De rechter had geen reden om verzoeker te informeren over de noodzaak van een advocaat, aangezien hij pas kort voor de zitting nieuwe verzoeken indiende. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking derhalve moest worden afgewezen.
De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en de griffier was ook aanwezig. De rechtbank bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak, die eerder was opgeschort door het wrakingsverzoek, voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond.