ECLI:NL:RBZWB:2020:3255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
02/373946 HA RK 20-134
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Kok
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een familiezakenprocedure

Op 22 juli 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van mr. Jansen afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een familiezakenprocedure, stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt tijdens een zitting op 26 juni 2020. Tijdens deze zitting had verzoeker geen advocaat en mocht hij geen extra verzoeken indienen, wat hij als onrechtvaardig ervoer. De rechter had volgens verzoeker de wederpartij bevoordeeld en hem niet adequaat geïnformeerd over de noodzaak van vertegenwoordiging door een advocaat voor het indienen van nieuwe verzoeken.

De wrakingskamer heeft het procesverloop en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De kamer erkende de frustratie van verzoeker over de langdurige procedures, maar oordeelde dat de rechter niet onpartijdig had gehandeld. De rechter had geen reden om verzoeker te informeren over de noodzaak van een advocaat, aangezien hij pas kort voor de zitting nieuwe verzoeken indiende. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking derhalve moest worden afgewezen.

De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en de griffier was ook aanwezig. De rechtbank bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak, die eerder was opgeschort door het wrakingsverzoek, voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/373946 HA RK 20-134
Beslissing van 22 juli 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker] ,
woonachtig te [woonplaats] ,
verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2020 van de meervoudige kamer van het team familie- en jeugdrecht van deze rechtbank, belast met de behandeling van de hierna te noemen zaak (hierna: de hoofdzaak), tijdens welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 29 juni 2020 waarin hij vraagt om het hiervoor bedoelde proces-verbaal in te trekken omdat dit volgens hem geen redelijk beeld schetst van het daadwerkelijk verloop van de zitting;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 1 juli 2020 waarin hij vraagt om uitstel van de zitting van de wrakingskamer en waarin hij het wrakingsverzoek nader onderbouwt;
  • de reactie van de gewraakte rechter op het wrakingsverzoek, gedateerd 7 juli 2020, waarin staat dat zij niet in de wraking berust;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 15 juli 2020, waarin hij reageert op de reactie van de gewraakt rechter op het wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 17 juli 2020, waarbij aanwezig waren: verzoeker en de gewraakte rechter.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Jansen (hierna: de rechter), optredend als voorzitter van de meervoudige kamer van het team familie- en jeugdrecht van deze rechtbank in de zaak met zaaknummer 02/344184 FA RK 18-2215 (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak heeft verzoeker een verzoek gedaan tot het vaststellen van een omgang- en informatieregeling met zijn zoon. De wederpartij in de hoofdzaak heeft verzocht om verzoeker het recht op contact met en informatie over zijn zoon te ontzeggen.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • verzoeker ter zitting van 26 juni 2020 geen extra verzoeken mocht indienen omdat hij ter zitting niet werd vertegenwoordigd door een advocaat. De rechtbank had verzoeker vooraf hierover moeten informeren;
  • de wederpartij in de hoofdzaak en haar advocaat ter zitting door de rechter in de watten werden gelegd, terwijl verzoeker van de rechter een reprimande kreeg.
Verzoeker stelt dat het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2020 geen redelijk beeld schetst van het daadwerkelijk verloop van de zitting.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • verzoeker pas één dag voor de zitting van 26 juni 2020 extra verzoeken heeft ingediend en dat, gelet op de korte tijd die nog restte tot de zitting, is besloten om op de zitting met verzoeker te bespreken dat het indienen van die verzoeken door een advocaat dient te geschieden. Hieruit kan geen vooringenomenheid worden afgeleid.
  • zij graag ter zitting met verzoeker had willen bespreken dat de wet voorschrijft dat het indienen van bedoelde verzoeken door een advocaat moet geschieden en dat zij verzoeker had willen vragen of hij alsnog een advocaat wilde inschakelen. Vanwege het wrakingsverzoek en het onmiddellijk aansluitende vertrek van verzoeker heeft de rechter die vraag niet kunnen stellen;
  • zij ter zitting slechts heeft getracht de juridische kaders te schetsen en dat hieruit geen vooringenomenheid blijkt.
De rechter merkt op dat zij achter het proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2020, zoals opgesteld door de griffier, staat.

6.De beoordeling

Vooraf
6.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij begrip heeft voor de frustratie en irritatie van verzoeker vanwege de langslepende procedures over onder meer de omgang met zijn zoon en in het bijzonder de omstandigheid dat de wederpartij in de hoofdzaak geen uitvoering geeft aan de beschikking van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2019, waarin is beslist dat verzoeker en zijn zoon, onder voorwaarden, gerechtigd zijn tot omgang met elkaar. Die omstandigheid is echter niet aan de rechter toe te rekenen.
Beoordelingskader
6.2.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.3.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
6.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 6.3 worden afgeleid.
6.5.
Wat betreft het proces-verbaal van de zitting: dat bevat een zakelijke weergave van wat op zitting is gebeurd. De wrakingskamer ziet onvoldoende reden om te betwijfelen dat het proces-verbaal in essentie correct is.
6.6.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker de zitting van 26 juni 2020 mocht bijwonen zonder dat hij werd vertegenwoordigd door een advocaat. Voor het indienen van (nieuwe) verzoeken is op grond van de wettelijke voorschriften echter wel vertegenwoordiging door een advocaat vereist. De rechter was vóór het e-mailbericht van verzoeker van 25 juni 2020, dus een dag voor de zitting, niet op de hoogte van het feit dat verzoeker (nieuwe) verzoeken wilde indienen.
De wrakingskamer overweegt dat de rechter vóór 25 juni 2020 geen reden had om verzoeker ervan op de hoogte te brengen dat hij door een advocaat dient te worden vertegenwoordigd indien hij (nieuwe) verzoeken wil indienen. Voordien was immers niet bekend dat verzoeker dit wilde doen. Dat vergelijkbare verzoeken eerder in een procedure zouden zijn gedaan, zoals verzoeker stelt, maakt dat niet anders.
De wrakingskamer acht aannemelijk dat de rechter, gezien de korte termijn tussen de ontvangst van de e-mail en de zitting, heeft besloten om ter zitting met verzoeker te bespreken dat voor het indienen van (nieuwe) verzoeken vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is. En dat zij hem ook in de gelegenheid wilde stellen om alsnog een advocaat in te schakelen.
Deze beslissing van de rechter, die logisch en redelijk is, brengt geen vooringenomenheid mee. Bovendien kon de omstandigheid dat verzoeker niet werd vertegenwoordigd door een advocaat nog gerepareerd worden.
6.7.
Verzoeker heeft niet betwist dat de rechter de juridische kaders van de procedure in de hoofdzaak wilde uitleggen. Uitleg van die juridische kaders ter zitting is niet ongebruikelijk en zeker niet ongepast.
Naar het oordeel van de wrakingskamer brengt de door verzoeker gestelde omstandigheid dat de rechter de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak vriendelijk bejegende nog niet mee dat zij het beter voorhad met die wederpartij dan met verzoeker.
Tot slot heeft de wrakingskamer geen reden om aan te nemen dat de rechter in haar bejegening van verzoeker ongepast of te verwijtend is opgetreden.
6.8.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
6.9.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer: 02/344184 FA RK 18-2215 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 22 juli 2020, door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Kok en mr. Breeman, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.