ECLI:NL:RBZWB:2020:3298

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
02/810592-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dekker
  • A. Beudeker
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk bedrag door verdachte met behulp van financieel adviseur en onverklaarbare kasstromen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2020, zijn twee verdachten veroordeeld voor het witwassen van een aanzienlijk bedrag van € 319.067,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gedurende een periode van zes en een half jaar betrokken waren bij het witwassen van geld, waarbij zij contante bedragen op bankrekeningen stortten en deze via een financieel adviseur, [naam 1], verplaatsten. De rechtbank concludeerde dat de verdachten niet in staat waren om de herkomst van het geld te verklaren, wat leidde tot de veroordeling voor gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn beroep op het zwijgrecht, onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het geld legaal was verkregen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, rekening houdend met de lange periode van witwassen en de impact op de samenleving. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de gevolgen voor de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810592-17
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. Van Rijsbergen.
De officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende een periode van zes en een half jaar een bedrag van € 319.067,= heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 312.184,50 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de gemaakte kasopstelling waaruit een negatieve kas bleek van € 215.054,=, de door verdachte gedane contante stortingen door verdachte zelf of via financieel adviseur [naam 1] , de bij de doorzoeking aangetroffen sieraden en cashgeld in het motorblok en de helft van het cashgeld aangetroffen in de jukebox.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat aan verdachte slechts een bedrag van € 204.461,35 te linken valt. Volgens de verdediging zou verdachte dit geld verdiend hebben met zijn [bedrijf 1] Van zijn handelsactiviteiten heeft verdachte echter nagenoeg geen administratie bijgehouden en de summiere administratie die hij bijhield is volgens de verdediging verloren gegaan. Volgens de verdediging zijn er wel aanknopingspunten te vinden in het dossier waaruit blijkt dat verdachte inkomsten vergaarde uit [bedrijf 1] en daartoe heeft de verdediging gewezen op de Company Balance Sheets van [bedrijf 1] over de jaren 2008 tot en met 2013. Bovendien heeft verdachte nog legale inkomsten gegenereerd uit [bedrijf 2] vanaf de oprichting daarvan op 3 september 2015.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
3.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uitgangspunt bij het witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De feiten en omstandigheden
Uit voorgaande volgt dat vooropgesteld dient te worden dat het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het ten laste gelegde bedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent, zoals ook volgt uit het voorgaande kader, dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op grond van de eenvoudige kasopstelling betreffende verdachte is vast komen te staan dat er jaarlijks sprake was van een negatieve kas, omdat er meer uitgaven werden gedaan dan uit legale bron kon worden verantwoord. Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt ook dat er geen aangifte inkomstenbelasting zijn gedaan over de jaren 2011-2015. Voorts is vast komen te staan dat verdachte contante betalingen heeft gedaan aan boekhouder/adviseur [naam 1] , welke bedragen vervolgens door [naam 1] op een bankrekening van verdachte werden overgeboekt vanaf een rekening van [naam 1] . Ook vonden er contante stortingen via [naam 1] plaats op de rekening van de vriendin van verdachte, [medeverdachte 1] , en in de kas van het bedrijf van verdachte, [bedrijf 2] , afkomstig van [bedrijf 1] , op naam van verdachte. Tot slot werd ook een bedrag van € 12.000,= gestort op een rekening van het bedrijf van de vriendin van verdachte, genaamd [bedrijf 3]
In en rond de woning van de vader van verdachte, [adres 1] , alwaar [bedrijf 2] ten tijde van de doorzoeking ingeschreven stond, werden contante geldbedragen en sieraden aangetroffen en wel in een jukebox, een motorblok in een loods en in een luchtfilter, zijnde ongewone plekken om dit te bewaren..
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat in ieder geval een bedrag van € 319.067,=- uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dat geld niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek door de FIOD steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en verdachte was niet aanwezig bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak.
Door de verdediging is aangevoerd dat het aangetroffen contante geldbedrag van
€ 41.848,70 en de sieraden (ter waarde van € 28.060,=) door verdachte op verzoek van zijn vriendin zijn opgeborgen in een motorblok dan wel luchtfilter van een motorblok. De vader van verdachte heeft over het geldbedrag verklaard dat dit geld is van verdachte of van zijn vriendin. Nu deze verklaring op basis van dit dossier voldoende concreet is, zal verdachte op deze punten partieel worden vrijgesproken. Dit geldt ook voor het contante geldbedrag van € 9.467,-- aangetroffen in de jukebox. De vader van verdachte heeft verklaard dat al het in de jukebox aangetroffen geld van zijn zoon [verdachte] en zijn dochter is. Omdat niet duidelijk is geworden welk van de twee geldbedragen van wie is, zal de rechtbank, in het voordeel van verdachte, het kleinste inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.298,= aanmerken als het bedrag dat aan verdachte toebehoort.
De door de verdediging pas ter zitting gegeven lezing, dat verdachte inkomsten heeft vergaard tot een bedrag van ongeveer € 210.000,= uit [bedrijf 1] , door de verkoop van allerhande goederen in het buitenland en via internet, wordt niet onderbouwd met een door verdachte bijgehouden boekhouding. Dat die inkomsten enkel zouden blijken uit de Company Balance Sheets van [bedrijf 1] over de jaren 2008 tot en met 2013 is naar het oordeel van de rechtbank te summier en daarmee ook onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking de verklaring van [naam 1] , dat verdachte hem heeft aangegeven dat de limited-constructie zelf is verzonnen. Er zijn voorts geen onderliggende stukken aangetroffen waaruit van enige bedrijfsactiviteit zou kunnen blijken door [bedrijf 1] of die de cijfers in de Balance Sheets op enigerlei wijze zouden onderbouwen.
Daar komt nog bij dat het door de verdediging geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen pas tijdens de inhoudelijke behandeling naar voren is gebracht en dit tezamen maakt dat het niet meer aan het Openbaar Ministerie is om nader onderzoek te doen.
Dit betekent dat de door de verdediging naar voren gebrachte verklaring ten aanzien van de herkomst van het geld geen tegenwicht biedt tegen voormeld vermoeden van witwassen. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag € 239.691.30 middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Dit betreft het bedrag van € 319.067,= minus het geldbedrag van € 41.848,70, de waarde van de sieraden (€ 28.060,=) en het geldbedrag van € 9.478,-.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde gewoontewitwassen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2017, te Waalwijk, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, van enig voorwerp, te weten een contant geldbedrag van 239.691,30 euro, de werkelijke aard en de herkomst verhuld en/of enig voorwerp omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en met het feit dat verdachte na dit feit niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts is aangevoerd dat verdachte kostwinner is en de financiële zorg heeft over drie minderjarige kinderen. Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat door het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het autobedrijf en het gezin van verdachte ernstig schade zou worden toegebracht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van ruim zes jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen tot in totaal € 239.691,30. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte voor dit witwassen onder anderen gebruik heeft gemaakt van zijn boekhouder/adviseur [naam 1] en van door hem opgerichte bedrijven, te weten [bedrijf 2] en [bedrijf 1] .
Door crimineel geld in het gewone betalingsverkeer te brengen, heeft verdachte er aan meegewerkt dat criminele activiteiten en inkomsten daaruit werden verhuld. Hierdoor wordt crimineel gedrag in de hand gewerkt, omdat daarmee gedacht kan worden dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude) en heeft gekeken naar wat in vergelijkbare zaken doorgaans wordt opgelegd. Het handelen van verdachte rechtvaardigt, gelet op het voornoemde en met name het grote bedrag dat is witgewassen en de lange periode waarin dit is gebeurd, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank hanteert in deze zaak als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank mee laten wegen dat er sprake is van een termijnoverschrijding, welke termijnoverschrijding niet aan de verdediging verweten kan worden. De rechtbank zal daarom een korting toepassen van 10% op de straf die de rechtbank als uitgangspunt neemt voor het bewezenverklaarde. Ook zal de rechtbank daarnaast in het voordeel van verdachte mee laten wegen dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Gewoontewitwassen

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Dekker, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2020.
Mrs. Dekker en Fleskens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

8.Bijlage I

De tenlastelegging
Hij,
in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 11 juli 2017,
te Waalwijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s),
van enig(e) voorwerp(en), te weten:
een contant geldbedrag van (ongeveer) 319.067,00- euro,
althans van enig(e) voorwerp(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende is en/of
enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
omgezet,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit/deze voorwerp(en),
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
art 420bis lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht
art 420quater Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

9.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 61241, genaamd “Aisne” van de FIOD – Belastingdienst, kantoor Rotterdam, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1247.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 442 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft eenvoudige kasopstelling en onderzoek naar de geldstromen van [verdachte] , wonende te Waalwijk.
Er is jaarlijks over de jaren 2011 t/m 2015 telkens sprake van een negatieve kas, omdat er meer contante uitgaven zijn gedaan dan via legale bron kan worden verantwoord. Over de jaren 2011 tot en met 2015 was dat in totaal een negatief bedrag van € 215.054,=.
Onder de feitelijke contante uitgaven staat een contante storting in 2012 van € 12.000,= in [bedrijf 3] , een contante storting in 2015 van 44.559 in [bedrijf 2] , een contante storting in 2011 van € 30.000,= aan financieel adviseur [naam 1] , waarna dit bedrag op de bankrekening van [verdachte] werd gestort.
Het proces-verbaal onderzoek bankgegevens, pagina 287 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De bankgegevens van onder anderen [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn onderzocht. Op de bankrekening van [verdachte] werd in 2011 € 19.100,= contant gestort. In 2012 € 11.380,=, in 2013 € 2.700,= en in 2014 € 11.700,=.
Het proces-verbaal onderzoek bankgegevens, pagina 304 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op de bankrekening van [medeverdachte 1] werd in 2011 € 4.635,= contant gestort. In 2012 € 2.650,=, in 2013 € 8.160,=, in 2014 € 8.230,= en in 2015 € 4.525,=.
Het proces-verbaal van ambtshandelingen, pagina 313 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het kantoor van [naam 1] is een envelop met bescheiden aangetroffen. In de envelop zaten de volgende bescheiden:
 arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 4] . en [verdachte] . [verdachte] zou op 1 februari 2014 in dienst zijn getreden;
 een jaaropgaaf over 2014 van [bedrijf 4] voor [verdachte] en salarisspecificaties;
Op vier bankafschriften van [verdachte] staan een bijboeking van salaris van [bedrijf 4] . De bedragen zijn afkomstig van [bedrijf 5] , zijnde één van de handelsnamen van de onderneming van adviseur [naam 1] .
De Belastingdienst heeft de gegevens van de bankrekeningen van [verdachte] geanalyseerd en daarbij is vastgesteld dat via de rekening van adviseur [naam 1] de volgende bedrag aan hem zijn overgeboekt:
- 2014 € 4.009,83;
- 2015 € 36.545,=.
In een map zijn ook de jaarstukken van [bedrijf 2] aangetroffen. [bedrijf 2] zou een langlopende schuld hebben aan [bedrijf 1] . van € 35.000,=. Ook komt naar voren dat [verdachte] de directeur en aandeelhouder is van [bedrijf 1] . Onduidelijk is waaruit de activiteiten van [bedrijf 1] . bestaan.
In het bedrijfspand van [bedrijf 2] werden in een ordner afschriften aangetroffen van de [bank] rekening van [bedrijf 2] over de periode van 5-10-2015 tot en met 2-6-2017. Op een afschrift staan twee overboekingen van € 17.500,= met als omschrijving “ [omschrijving] ”. Deze bedragen zijn afkomstig van de bankrekening op naam van [bedrijf 6] en zijn overgeboekt op 9-10-2015 en 15-10-2015. [bedrijf 6] is de onderneming van de adviseur van [bedrijf 2] , de heer [naam 1] .
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 559 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij [bedrijf 4] heeft nooit een persoon gewerkt genaamd [verdachte] . De salarisstroken en de arbeidsovereenkomst die zijn aangetroffen bij [naam 1] zijn niet door [bedrijf 4] of in hun opdracht opgemaakt.
Het geschrift, te weten een overzicht van geldstortingen op de bankrekeningen met tenaamstelling ‘ [tenaamstelling] ’, pagina 585 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van 25-2-2011 tot en met 29-4-2016 zijn contante bedragen gestort op de eigenrekeningen van ‘ [tenaamstelling] tot een totaalbedrag van € 341.045,00.
Het geschrift, te weten een overzicht van overboekingen, pagina 588 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van 28 december 2012 zijn overboekingen gedaan vanaf de rekeningen van ‘ [tenaamstelling] ’ op de rekeningen van ‘ [medeverdachte 2] ’, ‘ [bedrijf 7] ’. ‘ [verdachte] ’, [naam 2] ‘, ‘ [medeverdachte 3] ’, ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [medeverdachte 1] ’.
Het geschrift, te weten het verslag van een verklaring gedaan door de heer [naam 1] , pagina 582 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kan u vertellen dat ik contante sommen geld kreeg van [verdachte] en [medeverdachte 2] en dit geld vervolgens op mijn bankrekening stortte, waarbij ze mij de gewenste omschrijving (loon/lening/financiering) meegaven. Ik stortte nooit in één keer, maar deed vaak diverse stortingen achter elkaar, omdat er vaak problemen waren met het stortingsapparaat en niet om MOT-meldingen te voorkomen. Deze gestorte gelden heb ik vervolgens naar de bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 2] overmaakt. Deze transacties zijn gelopen via de zakelijke rekening van de vastgoed bv of via de handelsonderneming. Dit zijn twee slapende rekeningen, welke ik voor deze handelingen gebruik.
Ze hebben tegen mij gezegd dat ze de limited-constructie zelf verzonnen hebben.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina 514 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verklaring verdachte [naam 1] :
[medeverdachte 3] en [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn nu nog steeds klant. [verdachte] heeft een autobedrijf.
Verbalisant: Op 3 augustus 2016 heeft u bij de Belastingdienst een verklaring afgelegd over [medeverdachte 3] en [verdachte] en [medeverdachte 2] . U heeft aan de belastingdienst verklaard dat u contante bedragen van hen heeft ontvangen die u op uw bankrekeningen heeft gestort. Wat kunt u daarover verklaren?
Verklaring verdachte [naam 1] :
Als u mij vraagt van wie ik die contante bedragen heb gekregen zeg ik u dat ik dit van [medeverdachte 2] en [verdachte] heb ontvangen. Ik denk dat het in totaal zo’n € 100.000 of € 110.000 is geweest. Ik weet het niet precies maar de belastingdienstambtenaren hadden bet over een lijst van de [bank] waarop een precies bedrag stond.
Ik kreeg het in de vorm van een bundel met een elastiekje erom heen. Meestal waren het briefjes van € 50. Over de herkomst van het geld werd eigenlijk niets gezegd. Zij vroegen om dit geld op mijn rekening te storten en over te maken naar hun rekeningen. Ik was misschien wel wat naïef maar ik heb wel kosten in rekening gebracht voor deze handelingen. Ik had met hen een percentage van 1% afgesproken. Nooit is erover gesproken waarom dit zo gegaan is.
De gelden zijn gestort op de rekeningen van [bedrijf 6] en [bedrijf 5] . Ik stortte 1x per maand af. In totaal is het een keer of twintig geweest.
Verbalisant:
Wij tonen u een overzicht van geldstortingen op uw bankrekeningen met tenaamstelling ‘ [tenaamstelling] ’. In de periode van 25-2-2011 tot en met 29-4-2016 is volgens dit overzicht, een bedrag ad € 341.045,00 contant geld gestort. Zijn dit de stortingen op uw rekeningen van het contante geld dat u van [medeverdachte 3] en [verdachte] heeft ontvangen?
Verklaring verdachte [naam 1] :
Ik zie dat deze boekingen al in 2011 beginnen. Er is niemand die van mijn rekeningen gebruik maakt. Niet om te storten en voor andere zaken ook niet. Het pasje heb ik altijd bij mij.
Verbalisant:
Vervolgens is via bovengenoemde rekeningen en via de rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 5] in totaal € 202.758,47 overgemaakt op zakelijke en privérekeningen van [medeverdachte 3] en [verdachte] en [medeverdachte 2] . Wat kunt u hierover verklaren?
Verklaring verdachte [naam 1] :
Ik vind het nog wel veel dat het ruim 2 ton is wat er is overgeboekt naar [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ik neem aan dat het overzicht wel zal kloppen maar naar mijn idee was het veel minder.
Het geld dat ik van [verdachte] kreeg werd ook op de rekening van [verdachte] gestort en zo ook bij [medeverdachte 2] . De omschrijving voor de overboeking gaven ze aan mij. Alle omschrijvingen bij boekingen zijn flauwekul.