ECLI:NL:RBZWB:2020:3300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
02-223051-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Burgh
  • A. Beudeker
  • J. Martens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens steekpartij in Breda met TBS als gevolg

Op 15 september 2019 vond in Breda een steekpartij plaats waarbij de verdachte meerdere personen met een mes verwondde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant behandelde de zaak op 10 juli 2020 en deed uitspraak op 24 juli 2020. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Den Haag, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. van der Werf. De officier van justitie, mr. Simpelaar, beschuldigde de verdachte van meerdere pogingen tot doodslag en zware mishandeling. De tenlastelegging werd op de zitting behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [naam 1] en de poging tot zware mishandeling van [naam 2]. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van [naam 2] en sprak hem vrij van die beschuldiging. De verdachte werd ontoerekeningsvatbaar verklaard vanwege een psychische stoornis, schizofrenie, en werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op, waarbij de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden van de reclassering en moet meewerken aan een klinische behandeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/223051-19 en 02/015773-18 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Den Haag
raadsvrouw mr. B. van der Werf, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een drietal personen heeft gestoken met een mes, en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot doodslag dan wel pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [naam 1] (hierna: [naam 1] ), de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [naam 3] (hierna: [naam 3] ). De officier van justitie gebruikt onder meer de aangiftes, de verklaringen over het letsel van de slachtoffers, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte voor het bewijs.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en [naam 1] in gevecht waren en dat [naam 1] op de grond lag, waarbij verdachte in de richting van het hoofd van [naam 1] sloeg. In een poging om [naam 1] te helpen voelde [naam 2] een klap op zijn rug en toen [naam 3] [naam 1] onderuit het gevecht trok, voelde zij een klap op haar linkerbeen. Verdachte had een mes in zijn hand en [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] bleken steekwonden te hebben opgelopen.
Door [naam 1] in zijn hals te steken en [naam 2] in zijn rug, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hen op een zodanige wijze zou raken dat zij zouden komen te overlijden, omdat het mes was gericht op vitale delen van het lichaam. Het opzet van verdachte was daarom voorwaardelijk op dat gevolg gericht. Door [naam 3] in haar linkerbeen te steken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar op zodanige wijze zou raken dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat het opzet van verdachte voorwaardelijk op dat gevolg was gericht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 3 en stelt daartoe, dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had op de dood van [naam 1] en [naam 2] noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hen en [naam 3] , ook niet in voorwaardelijke zin. Het was niet de bedoeling van verdachte om iemand te verwonden en de psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte geen sprake lijkt te zijn van een bewuste beslissing om het mes te pakken. Verdachte lijkt door een sterk vertroebeld waarnemingsvermogen geen weloverwogen gedragskeuzes te hebben kunnen maken.
Subsidiair stelt de verdediging, dat verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [naam 1] en [naam 2] en de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [naam 3] , omdat het dossier volgens de verdediging onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] en [naam 2] hebben veroorzaakt en evenmin op zwaar lichamelijk letsel bij [naam 3] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast, dat op 15 september 2019 in Breda sprake is geweest van een confrontatie tussen verdachte en [naam 1] , die uitmondde in een gevecht. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte een mes bij zich had, waarvan het lemmet ongeveer 10 centimeter lang was, en dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] steekverwondingen hebben opgelopen, veroorzaakt door het mes van verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [naam 1] en [naam 2] en/of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hen en [naam 3] .
De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] en [naam 2] en/of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hen en [naam 3] . Daarom zal onderzocht moeten worden of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Bij de beoordeling daarvan is volgens vaste rechtspraak van belang of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, hetgeen afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Van de aanmerkelijke kans moet verdachte tevens wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans willens en wetens hebben aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor zover de verdediging het verweer heeft gevoerd dat niet kan worden geconcludeerd dat verdachte het hem ten laste gelegde opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft begaan gelet op de geestestoestand van verdachte ten tijde van de feiten, zoals kan worden afgeleid uit het psychologisch rapport, overweegt de rechtbank dat dit verweer alleen kan slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. In het licht van de verklaring van verdachte over de aanleiding van het incident en ook uit de rapportage van de psycholoog kan deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet worden getrokken. Daar komt bij dat verdachte ook heeft verklaard dat hij in het verleden is gestoken met een mes. Uit gevoel van onveiligheid heeft hij daarom wel vaker ter bescherming van zichzelf een mes bij zich. Verdachte is zich er dus van bewust wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Het verweer wordt daarom verworpen.
Poging doodslag of poging zware mishandeling [naam 1] (feit 1)
Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat hij bewust meerdere keren met zijn vuist, waarin hij het mes vast had, in de richting van het hoofd van [naam 1] heeft geslagen, waarbij [naam 1] werd getroffen door het mes. Dat verdachte meerdere malen met de vuist richting het hoofd van [naam 1] heeft geslagen, wordt ook bevestigd door meerdere getuigen. Ook kan daaruit worden afgeleid dat dit met kracht heeft plaatsgevonden. Door het handelen van verdachte heeft [naam 1] meerdere steekverwondingen opgelopen, waaronder een steek- wond in de nek. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd en de nek vitale delen bevinden, waarvan beschadiging tot de dood kan leiden. Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een mogelijke dodelijke afloop dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat hij bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft aanvaard. Met de officier van justitie acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [naam 1] .
Poging doodslag of poging zware mishandeling [naam 2] (feit 2)
De rechtbank stelt vast dat verdachte met het mes in zijn hand [naam 2] een klap op zijn rug heeft gegeven, waardoor [naam 2] een steekverwonding heeft opgelopen op zijn rug. [naam 2] heeft ook verklaard over de klap die hij voelde op zijn rug en de klap vindt ook steun in getuigenverklaringen. De rechtbank stelt vast dat niet elke steekverwonding in de rug een aanmerkelijke kans op overlijden veroorzaakt. Van belang is onder meer met welke kracht is gestoken, waar het letsel is toegebracht en wat de arts over dit letsel heeft verklaard. Over de kracht waarmee is gestoken is geen informatie voorhanden. Het dossier bevat ook geen medische informatie waaruit volgt dat de steekverwonding op de betreffende plaats (potentieel) dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. Uit de geneeskundige verklaring kan weliswaar worden afgeleid dat [naam 2] een klaplong heeft opgelopen, maar de arts heeft in die verklaring niets vermeld over een steekwond. Niet vastgesteld kan worden hoe [naam 2] de klaplong heeft opgelopen en of dat al dan niet het gevolg is geweest van het steken in de rug door verdachte. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans bestond dat [naam 2] door het steken dodelijk zou worden getroffen. Nog daargelaten dat ook vereist is dat verdachte zich van die kans bewust is geweest, betekent dit dat het voor een poging tot doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat de rug veel (grote) bloedvaten bevat en dat er veel spieren in de rug lopen. Bij het steken met een mes in de rug bestaat naar de algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt, waaronder onder meer de kans op ernstige weefselschade. Door [naam 2] in de rug te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. De gedraging van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Poging tot zware mishandeling van [naam 3] (feit 3)
Vast staat dat verdachte [naam 3] met het mes heeft geraakt in haar linker kuit. Hoe het steken exact heeft plaatsgevonden en de mate van bewustzijn waarmee verdachte dat heeft gedaan, is niet duidelijk geworden. Het eenmaal steken met een mes in de kuit kan niet zonder meer worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank betrekt hierbij ook dat een geneeskundige verklaring over het letsel ontbreekt en er ook overigens geen bewijsmiddelen in het dossier zijn opgenomen die voldoende inzicht geven in de mate van het letsel. Verder kan van de plaats waar [naam 3] in haar been is geraakt, de kuit, niet gezegd worden dat steken aldaar zwaar lichamelijk letsel oplevert. De rechtbank zal verdachte daarom van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [naam 3] vrijspreken.
De rechtbank merkt hierbij op dat de feitelijke handeling van verdachte wel een eenvoudige mishandeling oplevert. Aan verdachte is echter geen eenvoudige mishandeling als subsidiair feit ten laste gelegd en deze vorm kan in de tenlastelegging niet als impliciet subsidiair tenlastegelegd worden opgevat. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling daarvan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 september 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam 1] (meermalen) met een mes in de nek en linkerarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 15 september 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 2] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de enige mogelijkheid die verdachte had om uit de aanvalssituatie te kunnen ontsnappen, het hanteren van een mes was. Dit handelen was geboden ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door een aantal jongeren. Verdachte was genoodzaakt tot het verdedigen van zijn eigen lijf en de manier waarop hij zich verdedigde stond in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Indien moet worden geconcludeerd dat verdachte daarin te ver is gegaan geldt volgens de verdediging dat dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die werd veroorzaakt door de aanval van die jongeren.
De verdediging beroept zich derhalve primair op noodweer en subsidiair op noodweerexces, als gevolg waarvan ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen voor de ten laste gelegde feiten.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte is degene geweest die de vechtpartij is gestart. Hij heeft ook niet op enig moment de intentie gehad, althans hiervan geen blijk gegeven, om zich uit de vechtpartij los te maken. Zijn handelingen waren gericht op het verwonden van [naam 1] en hij liet zich daar niet van weerhouden. Met het steken met een mes is verdachte voorts buiten de grenzen van de noodzakelijke verdediging getreden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging geboden is.
Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Verdachte heeft immers ter zitting verklaard dat hij aan het weggaan was nadat anderen tegen hem hadden gezegd dat hij moest weggaan. Desondanks is verdachte, zo heeft hij zelf ter zitting verklaard, niet weggegaan. Ook de getuigen hebben verklaard dat verdachte degene is geweest die telkens de confrontatie opzocht. Volgens de getuigen is verdachte ook degene geweest die de eerste klap aan [naam 1] heeft gegeven. Daar komt bij dat de zwager van verdachte heeft verklaard dat de broer van verdachte ernaartoe is gelopen om verdachte te kalmeren en hem bij die kinderen weg te halen. De zwager van verdachte zag dat de broer van verdachte hem van de anderen af trok. De verklaring van de zwager van verdachte komt dus overeen met de andere getuigenverklaringen, dat verdachte de agressor is geweest. Het handelen van verdachte moet naar de uiterlijke verschijningsvorm worden gezien als aanvallend en niet als verdedigend. Het steken met het mes was op dat moment vanuit het oogpunt van verdediging immers niet noodzakelijk. Onder deze omstandigheden komt aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat er eerst sprake was van een noodweersituatie. Nu hierboven is geoordeeld dat een dergelijke situatie niet aan de orde was wordt daarom ook het beroep op (extensief) noodweerexces verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten 1 en 2 uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren voor de bewezenverklaarde feiten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De officier van justitie verwijst hierbij naar het rapport van psycholoog J. Yntema van 11 februari 2020.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, betoogt de verdediging onder verwijzing naar het rapport van de psycholoog, dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor de bewezenverklaarde feiten en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte is op 11 februari 2020 een Pro Justitia-rapport uitgebracht door psycholoog J. Yntema. De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Ook is er sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol (matig) en in het gebruik van cannabis (matig, in langdurige remissie). Rond zijn 26ste jaar kreeg verdachte zijn eerste psychose, mogelijk door een combinatie van trauma en middelengebruik geluxeerd. Twee maanden voor de ten laste gelegde feiten is verdachte gestopt met zijn medicatie. Die avond had hij veel alcohol gedronken, wat hem mogelijk verder heeft ontregeld. In de periode voorafgaand aan de feiten lijkt verdachte steeds vaker een mes te zijn gaan dragen vanuit een gevoel van onveiligheid dat door zijn psychose werd veroorzaakt. Vanuit het dossier zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een psychose zat. Verdachte is onnavolgbaar in zijn complottheorie en zijn denken is - voortkomend uit zijn schizofrenie - gedesorganiseerd en inhoudelijk paranoïde. Volgens de psycholoog lijkt verdachte door een vertroebeld waarnemingsvermogen geen weloverwogen gedragskeuzes te hebben kunnen maken. Het gedrag tijdens het ten laste gelegde was dusdanig verward en psychotisch gekleurd dat het zijn denken en handelen volledig heeft bepaald. Dit alles overziend en wegend is er vermoedelijk sprake (geweest) van volledige doorwerking van de ziekelijke stoornis in het ten laste gelegd. De psycholoog adviseert daarom om verdachte de ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de weigerrapportage van psychiater D.J. Vinkers van 22 januari 2020. Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het psychiatrisch onderzoek. Wel heeft de psychiater in zijn rapport vermeld, dat uit de voorgeschiedenis van verdachte blijkt dat verdachte bekend is met een psychotische stoornis en dat hij onder behandeling stond van de GGZ. In de maanden voor de ten laste gelegde feiten zou hij gestopt zijn met het gebruik van antipsychotische medicatie.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de psycholoog voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte moet worden
overgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank past die conclusie ook bij het gedrag van verdachte, dat hij vertoond heeft toen hij zich na de onderhavige feiten bij zijn moeder heeft gemeld. Zijn moeder zou zijn gebeld door haar dochter, de zus van betrokkene, dat betrokkene werd achtervolgd door mensen die hem iets wilden aandoen en dat hij naar de woning van zijn moeder wilde gaan om zich te verstoppen, omdat hij bang was. Ook zou betrokkene uitlatingen hebben gedaan dat zijn moeder en haar man ook in het complot zouden zitten.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank verdachte ontoerekeningsvatbaar voor de door hem gepleegde feiten en zal zij verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Oplegging van een maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de terbeschikkingstelling van verdachte (hierna: TBS) met voorwaarden en heeft daarbij gewezen op het rapport van de psycholoog en het maatregelenrapport van de reclassering van 12 juni 2020.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte bij veroordeling de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, gelet op onder meer het hoge recidiverisico, de behandelnoodzaak en het feit dat verdachte nog niet eerder klinisch is behandeld. Verdachte is bereid mee te werken aan de voorwaarden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling van twee minderjarige jongens. Verdachte heeft een van de jongens meerdere malen gestoken met een mes, waaronder in de nek. De andere jongen heeft hij met dat mes in de rug gestoken. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jongens. Het zijn ernstige delicten waarvoor in beginsel een gevangenisstraf zou kunnen worden opgelegd.
In deze zaak komt de rechtbank aan het opleggen van een straf niet toe, omdat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd, omdat hem vanwege zijn psychotische toestand in het kader van zijn stoornis schizofrenie geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Een dader die geen verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen moet niet worden bestraft voor dat handelen. Dit doet echter niet af aan de ernst van wat heeft plaatsgevonden.
De vraag is aan de orde of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd, zoals door de officier van justitie gevorderd en door de verdediging (subsidiair) bepleit.
Uit het psychologisch rapport komt naar voren dat bij verdachte schizofrenie is vastgesteld. De symptomen van de stoornis komen bij verdachte als een hoog relevante recidiverisicofactor naar voren. Verdachte kan vanuit paranoia en verwardheid gewelddadig naar zichzelf of naar anderen reageren. Een ander hoog relevante risicofactor is de behandeltrouwheid van verdachte. Hij gebruikt voorgeschreven medicatie onregelmatig en vanuit een gebrek aan ziektebesef en achterdocht vindt hij dat medicatie hem alleen maar vervelende bijwerkingen oplevert. Vervolgens stopt hij met de medicatie. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat.
Vanwege de vastgestelde psychose in het kader van de schizofrenie in combinatie met een volledige doorwerking in de hem ten laste gelegde feiten en het hoge recidiverisico, kan er worden gesproken van een behandelnoodzaak. Verdachte kreeg ongeveer drie jaar geleden zijn eerste psychose en ontregelt sindsdien veelvuldig. Hij stabiliseert volgens familie en hulpverleners wanneer hij medicatie gebruikt. Cruciaal bij verdachte lijkt dan ook het stabiliseren en behouden van een psychiatrisch stabiel toestandsbeeld en het voorkomen van psychotische ontregelingen in de toekomst. Een intensieve klinische behandeling wordt noodzakelijk geacht om hem goed op medicatie in te stellen en voldoende ziektebesef bij hem te ontwikkelen om aan medicatietrouw gedrag te werken. Voornoemde doelen kunnen worden gerealiseerd binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA). Geadviseerd wordt verdachte in de eerste fase klinisch op een gesloten afdeling te behandelen, waarbij hij voldoende gestabiliseerd kan worden.
Daarom wordt geadviseerd om de behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden te laten plaatsvinden. Er dient een mogelijkheid te zijn om de zorg op te schalen in het geval van een (dreigende) staking van medicatie in de toekomst. Dit maakt dat een TBS noodzakelijk is omdat verdachte een gevaar voor hemzelf en zijn omgeving is welk gevaar niet op een andere manier kan worden afgewend.
Uit het reclasseringsadvies van 12 juni 2020 leidt de rechtbank af dat de reclassering onderzoek heeft gedaan naar de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden. Verdachte wil meewerken aan eventuele voorwaarden, al lijkt hij door zijn psychische gesteldheid niet goed te beseffen wat een TBS met voorwaarden inhoudt. De reclassering heeft bij IFZ een klinische plaatsing aangevraagd. Verdachte heeft een indicatie gekregen voor plaatsing in een FPK. Eerdere ambulante trajecten bij GGZ Breburg zijn mislukt waardoor een klinisch traject geïndiceerd is. Mede ook omdat verdachte niet medicatietrouw is. Verdachte kan dan dagelijks gemonitord worden waardoor er meer zicht komt op de risicofactoren. Wanneer verdachte niet meewerkt aan zijn klinische behandeling, waaronder medicatie inname, kan een omzetting naar een TBS met dwangverpleging op termijn onvermijdelijk zijn. Omdat verdachte nog niet eerder klinisch is behandeld volgt de reclassering het advies van de psycholoog en adviseert zij om verdachte de kans te bieden in een TBS met voorwaarden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een TBS noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Gelet op hetgeen de psycholoog en de reclassering naar voren hebben gebracht, acht de rechtbank oplegging van dwangverpleging thans niet noodzakelijk. De psycholoog heeft in het rapport voldoende toegelicht dat het bij verdachte hoofdzakelijk gaat om medicatietrouw en ziektebesef en dat deze doelen kunnen worden gerealiseerd in een FPK. Een TBS met de hierna in de beslissing genoemde voorwaarden is daarom voldoende om het recidiverisico in te perken. Mocht verdachte zich in de toekomst niet aan de voorwaarden houden, dan bestaat de mogelijkheid om alsnog dwangverpleging op te leggen.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 12 juni 2020. De rechtbank zal deze voorwaarden aan verdachte opleggen.
Uit het reclasseringsrapport volgt ook dat een plaatsing in FPK de Woenselse Poort wordt geadviseerd en is geïndiceerd. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat zij van de opnamecoördinator van de Woenselse Poort bevestigd heeft gekregen dat verdachte op korte termijn geplaatst kan worden. Gelet hierop zal de rechtbank op grond van artikel 38a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepalen dat verdachte moet meewerken aan de al geïndiceerde FPK de Woenselse Poort of soortgelijke instelling.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen vanwege zijn psychische gesteldheid, zal de rechtbank bevelen dat de gestelde voorwaarden op grond van artikel 38 lid 7 Sr dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De benadeelde partijen

Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1
Raadsman mr. R.G. van der Laan vordert namens de minderjarige benadeelde partij [naam 1] een schadevergoeding van € 6.300,23, bestaande uit € 300,23 aan materiële schade en
€ 6.000,00 aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schadevergoeding ter zake van de jas zal worden toegewezen tot een bedrag van € 100,00, omdat verdachte niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de vergoeding van de kosten van een nieuwe jas. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit en verdachte is ook aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 100,00 aan materiële schade toewijzen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat verder uit een bedrag van € 150,25 in verband met de aanschaf van een nieuwe telefoon. De rechtbank acht de schade niet toewijsbaar, omdat onvoldoende is gebleken dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,00 redelijk en billijk. Omdat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en verdachte hiervoor ook aansprakelijk is, zal de rechtbank het bedrag van € 4.000,00 toewijzen. Voor het overige acht zij de immateriële schade onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, zodat de benadeelde partij dat deel van zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2
Gemachtigde [naam 6] vordert namens de minderjarige benadeelde partij [naam 2] een schadevergoeding van in totaal € 5.429,76, bestaande uit € 429,76 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schadevergoeding van € 139,76 ter zake van de reiskosten, € 90,00 ter zake van de kosten van het verblijf in het ziekenhuis en € 200,00 ter zake van de kleding, acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Deze kosten zijn bovendien ook niet door de verdediging betwist. Nu de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en verdachte aansprakelijk dient te worden gehouden voor die schade, zal de rechtbank de gevorderde materiële schade van € 429,76 toewijzen.
De rechtbank acht een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 redelijk en billijk. Nu deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en verdachte hiervoor ook aansprakelijk is, zal de rechtbank het bedrag van € 3.000,00 toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank de immateriële schade onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, zodat de benadeelde partij dat deel van zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat al sinds 1 januari 2014 de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en hem een maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw van verdachte in haar verweer om bij toewijzing van de vordering geen gijzeling in het kader van de schadevergoedingsmaatregel toe te passen. Verdachte heeft geen inkomen of andere financiële middelen om de schade te vergoeden en aan hem wordt de TBS-maatregel opgelegd, zodat op voorhand vast staat dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van de gijzeling. Gelet hierop zal geen gijzeling worden toegepast.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 3
Wettelijk vertegenwoordiger [naam 7] vordert namens de minderjarige benadeelde partij [naam 3] een schadevergoeding van in totaal € 1.556,90, bestaande uit € 256,90 aan materiële schade en € 1.300,00 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit 3, waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan haar vordering nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke taakstraf van 14 uren, subsidiair
7 dagen hechtenis, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 17 april 2018 met parketnummer 02/015773-18 ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop ligt de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel voor toewijzing gereed.
De rechtbank is echter van oordeel dat toewijzing van de vordering, naast het aan verdachte opleggen van de TBS-maatregel met dadelijke uitvoerbaarheid, niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

10.Het beslag

10.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen:
- 1 STK telefoontoestel, zwart met bordeaux rode achterkant, merk Motorola,
goednummer G2093140.

11.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 56, 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot doodslag;
feit 2: poging tot zware mishandeling;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* verdachte pleegt geen strafbare feiten en hij zal zich niet in situaties begeven die voor hem risicovol zijn;
* verdachte werkt mee aan een klinische behandeling bij de al geïndiceerde FPK De Woenselse Poort of soortgelijke instelling, zolang zijn behandelaars en reclassering dit noodzakelijk achten, ook als dit inhoudt de inname of het toedienen van de door de behandelaren hem voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop, nadien werkt hij mee indien geïndiceerd aan een opname in een F-RIBW of soortgelijke instelling en houdt zich aan de huisregels van voornoemde instellingen;
* verdachte werkt na zijn klinische behandeling mee aan een ambulante forensische poliklinische behandeling in een nader te bepalen setting en volgt alle aanwijzingen van de behandelaars en reclassering (indien geïndiceerd);
* verdachte werkt mee aan een Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT), ook als dit betekent een time-outopname van twee keer zeven weken per kalenderjaar in een door NIFP/IFZ nog nader te bepalen instelling of bij een soortgelijke instelling;
* verdachte geeft openheid over al zijn leefgebieden;
* verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, zijn medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in art. 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden en zijn medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijke opsporingsbeleid ten aanzien van TBS-gestelden;
* verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. Betrokkene zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
* verdachte zal niet van adres wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfadres worden vooraf met de reclassering besproken en goedgekeurd;
* verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
* verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan bewindvoering c.q. budgetbeheer als dit geïndiceerd is;
* verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding voor meerdere dagen per week, naar gelang zijn draagkracht;
* verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden binnen zijn huis of omgeving;
* verdachte onthoudt zich van middelengebruik en werkt mee aan controles daarop en bij een terugval aan interventies die nodig kunnen zijn zoals een opname;
* verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen:
-
[naam 1] van € 4.100,=, waarvan € 100,00 ter zake van materiële schade en € 4.000,= ter zake van immateriële schade;
- wijst de vordering ten aanzien van de jas voor het meerdere af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-
[naam 2] van € 3.429,76,=, waarvan € 429,76 ter zake van materiële schade en € 3.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 15 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart
[naam 3]niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van slachtoffer:
- -
[naam 1] (feit 1) € 4.100,=te betalen;
- -
[naam 2] (feit 2) € 3.429,76te betalen, te vermeerderen met de wettelijke
rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 15 september 2019 tot aan de dag der algehele
voldoening;
- bepaalt dat geen gijzeling wordt toegepast bij niet betaling;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 1 STK telefoontoestel, zwart met bordeaux rode achterkant, merk Motorola, goednummer G2093140.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgh, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juli 2020.

13.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 1] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of (linker)arm, althans diens lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287/302 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 2] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans diens lichaam, heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287/302 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 3] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (linker)bovenbeen, althans haar lichaam, heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

14.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindprocesverbaal met dossiernummer PL2000-ZB2R019088
van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 203 en de daarachter gevoegde ongenummerde pagina’s.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 25 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Op 15 september 2019 omstreeks 21:00 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1] , belast met de incidentenafhandeling in de gemeente Breda en omstreken. Ik hoorde dat het Operationeel Centrum te Tilburg een melding uitgaf aan collega’s dat in het Westerhagenpark in Breda drie jongeren waren gestoken met een mes.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 19 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben samen ter plaatse gegaan. Ik zag dat slachtoffer [naam 4] gewond was in zijn nek. Er zat een steekwond van ongeveer 1 tot 1,5 centimeter. Ook had hij een steekwond van ongeveer 1 tot 1,5 centimeter in zijn linker bovenarm en een steek-/snijwond van ongeveer 1,5 tot 2 centimeter op zijn linkerarm ter hoogte van de elleboog.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 29 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , was ter plaatse. Een jongen, [naam 2] , vertelde dat hij was gestoken in zijn rug. Ik zag dat er op zijn linkerschouderblad een natte bloedvlek in de kleding van [naam 2] zat. [naam 2] heeft zijn trui weggehaald waardoor een snijwond van ongeveer 2 centimeter zichtbaar werd.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 28 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , was ter plaatse. Ik hoorde dat [naam 3] vertelde dat zij gestoken was in haar been. Ik zag dat er een gat in haar spijkerbroek zat. Ik zag een diepe wond van ongeveer 3 centimeter op haar linker kuit.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , pagina 78 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik was vanavond in het park. We waren met meerdere jongens en meisjes. De groep ging uit elkaar. Er kwamen drie mannen aangelopen die kwamen vervelen. Een man liep tegen mij aan. De man en ik hadden toen een woordenwisseling. De man sloeg mij op mijn gezicht. Ik heb teruggeslagen. De man sloeg mij nog een aantal maal. Ik bleek gestoken te zijn.
De eigen waarneming van de rechtbank aan de hand van de foto’s van [naam 1] op pagina’s 33 en 34 van voormeld eindproces-verbaal:
Te zien is een steekwond in de hals van ongeveer 1 centimeter. Ook is er een steekwond te zien ter hoogte van de elleboog van ongeveer 2 centimeter.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , pagina 95 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Het was ongeveer 21:30 uur toen wij drie mannen tegen kwamen. De mannen gingen ons lastig vallen en ik werd bang. Ik zei tegen mijn vriendin dat we moesten gaan rennen, maar toen kwamen ze achter ons aangerend. Een groep van 6 of 7 jongens kwam onze kant op. De jongens hoorde ons gillen en ik hoorde dat ze riepen dat ze ons met rust moesten laten. Het werd ruzie. Ik zag dat [naam 4] op de grond lag en heel veel werd geslagen en gestoken. Althans, het waren steekbewegingen. Ik wilde hem wegtrekken van de grond, maar toen voelde ik iets aan mijn linkerbeen. Ik zag dat [naam 4] erg bloedde aan de linkerkant van zijn nek. Ik zag ook dat een andere jongen gewond was. Hij was in zijn rug gestoken.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] , pagina’s 87 tot en met 89 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik wilde naar huis gaan. Het was toen ongeveer tussen 21:00 uur en 22:00 uur. Ik zag dat een man op [naam 4] afliep. Toen kwam de vechtpartij. Ik zag dat [naam 4] op de grond lag. Ik ben aan de man gaan trekken en tegen hem gaan duwen. Dat hielp niet. Toen kwamen de andere vrienden van mij er bij en die begonnen te duwen, te slaan en te trekken aan de man. Ik zag dat de man uithalende bewegingen maakte naar [naam 4] en eigenlijk naar iedereen. Ik voelde niets totdat iemand na afloop tegen me zei dat ik een grote snee in mijn rug had.
De eigen waarneming van de rechtbank aan de hand van de foto van [naam 2] op pagina 31 van voormeld eindproces-verbaal:
Te zien is een steek-/snijwond in de bovenkant van de rug richting het schouderblad van ongeveer 1 tot 2 centimeter.
Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring ten aanzien van het letsel van [naam 2] , pagina 94 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Er is bij [naam 2] sprake van gering bloedverlies en niet uitwendig waarneembaar letsel. [naam 2] heeft een klaplong opgelopen en heeft hiervoor een drain gehad. De geschatte genezingsduur bedraagt enkele weken.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 42 en 43 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik hoorde dat er geschreeuw van [naam 3] en [getuige 1] vandaan kwam en zag dat drie mannen in de buurt van hen stonden te schreeuwen. Ik ben richting hen gefietst. Ik zag dat een van de mannen richting [naam 4] liep om een confrontatie aan te gaan. Ik zag dat de man voor [naam 4] ging staan met zijn gezicht bijna tegen hem aan. Ik duwde hen allebei weg. [naam 4] liep een beetje weg. De man liep ook weg. Ik hoorde de man schelden. Ik hoorde [naam 4] hierop reageren. Toen ontstond er ruzie. Ik zag dat de man [naam 4] begon te slaan richting het hoofd. Daarna sloeg hij in de richting van zijn buik. De man bleef maar steken/slaan. [naam 2] sprong echt tussen het gevecht. Hij probeerde ze echt te laten stoppen met vechten. Ik denk dat [naam 2] toen is gestoken door de man. [naam 4] lag op de grond. De man bleef toen op hem insteken. Ik zag dat [naam 3] de man heeft geprobeerd weg te trappen. Ik denk dat zij daarom in haar been is geraakt. Ik zag het mes pas echt toen de man om zich heen begon te steken bij [naam 2] , [naam 4] en [naam 3] .
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , pagina 47 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik zag ook dat de man naar de twee meiden toe liep en een beetje agressief/onvriendelijk tegen hen was. [naam 4] stond bij mij in het groepje. Toen [naam 4] dit zag liep hij met mij naar de meisjes toe. Ik zag dat de man op dat moment met opzet tegen [naam 4] opliep. Er ontstond toen een woordenwisseling tussen hen. Ik zag dat de twee mannen die bij de dader hoorden, de dader wegwilde trekken. Ook zag ik dat de rest van mijn groep gekomen was en [naam 4] een beetje weg wilde trekken. Toen ze weer tegenover elkaar stonden hadden ze een felle woordenwisseling. Tijdens dit gebeuren zag ik ineens dat de dader [naam 4] begon te slaan. Ik zag dat [naam 4] ook terug sloeg. Toen kwam mijn vriendengroep ertussen om hen uit elkaar te halen. Ik zag dat [naam 4] tegen de grond werd geslagen door de dader. Toen [naam 4] op de grond lag zag ik dat de dader constant sloeg in de richting van zijn gezicht. De dader bleef maar doorgaan en was niet voor rede vatbaar.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 56 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik zag dat de man [naam 4] op zijn gezicht sloeg. Ik zag dat [naam 4] terug sloeg. Ik zag dat de man in een keer een mes had en hiermee uithaalde. Ik zag dat hij uithaalde richting [naam 4] . Ik zag dat [naam 4] in zijn nek werd gestoken.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris van 21 november 2019, pagina 2:
Ik zag niet dat hij het mes pakte. Hij had dat mes in een keer vast, ik zag dat mes in zijn hand. Hij stak [naam 4] in zijn nek, dat zag ik. Hij stak ook [naam 4] in zijn arm. Hij stak [naam 2] achter in zijn rug. Dat heb ik gezien. Het bloed stroomde van het mes.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 10 juli 2020, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
De jongens bleven schreeuwen, waarop ik terugliep naar de plek waar we waren. Een van hen zei “ga weg, het is het niet waard”. Toen ben ik weer weg gegaan. Op afstand hoorde ik weer geschreeuw. Er werd iets gezegd over mijn moeder. Ik ben toen teruggelopen en toen ontstond het gevecht. Ik had een mes bij me. Ik weet wel wat mijn intenties toen waren. Dat was slaan met de vuisten. Ik heb de jongen geslagen met mijn vuist, waarin ik het mes vast had. De jongen is getroffen door het mes. Ik heb ook gezwaaid met het mes. Het was een klapmes. Het lemmet van het mes was ongeveer 10 centimeter lang.