Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen, valsheid in geschrifte en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene beschikte over een aanzienlijk onverklaarbaar vermogen, wat bleek uit een kasopstelling. De officier van justitie had aanvankelijk een ontnemingsvordering ingediend op basis van een geschat voordeel van € 600.000, maar dit bedrag werd tijdens de zitting aangepast naar € 165.519,=, na een misverstand over de berekening. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op dit bedrag. De rechtbank baseerde haar oordeel op een kasopstelling die was opgesteld met gegevens uit de administratie van de betrokkene en zijn vriendin, en concludeerde dat er meer contante uitgaven waren gedaan dan via legale bronnen konden worden verantwoord. De rechtbank legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van het ontnemingsbedrag aan de staat en bepaalde de duur van de gijzeling bij niet-betaling op 240 dagen. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. Dekker, met mr. Beudeker en mr. Fleskens als leden, en is uitgesproken ter openbare zitting.