ECLI:NL:RBZWB:2020:3303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
02-810592-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dekker
  • A. Beudeker
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene beschikte over een aanzienlijk onverklaarbaar vermogen, wat bleek uit een kasopstelling. De betrokkene had contante bedragen gestort op bankrekeningen en deze bedragen werden via een financieel adviseur overgeboekt naar zijn rekening, met verzonnen redenen voor de betalingen. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij aanvankelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 600.000, maar dit werd later aangepast naar € 215.054, na een misverstand. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 215.054, dat de betrokkene aan de staat moet betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 360 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/810592-17
vonnis van de rechtbank d.d. 22 juli 2020
in de ontnemingszaak tegen
[Betrokkene]
geboren op [Geboortedag] 1980 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.De procedure

Betrokkene is op 22 juli 2020 door de rechtbank veroordeeld voor gewoontewitwassen tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De officier van justitie heeft bij de behandeling ter zitting de vordering gewijzigd. Aanvankelijk was aan betrokkene bekend gemaakt dat de hoogte van het voordeel werd geschat op € 600.000,=. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat deze schatting op een misverstand berust. Hij heeft daarop zijn vordering aangepast, in die zin dat het door verdachte genoten voordeel wordt geschat op € 215.054,=.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het geschatte voordeel bestaat uit de negatieve kas die is berekend over de jaren 2011 tot en met 2015 en hij baseert zich daarbij op de gemaakte kasopstelling d.d. 20 december 2017.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat, gezien het verzoek tot vrijspraak, de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Betrokkene is schuldig bevonden aan het gewoontewitwassen van contante geldbedragen tot een totaalbedrag van € 239.691,30. Voor het schatten van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie gewezen op het proces-verbaal betreffende de eenvoudige kasopstelling op pagina 442 en 443 van het eind-proces-verbaal in het onderzoek “Aisne”.
De rechtbank constateert dat bij het opstellen van deze kasopstelling gebruik is gemaakt van gegevens uit de administratie van betrokkene, bankafschriften van betrokkene en [Naam 1] en de onderzoeksresultaten van het door de FIOD uitgevoerde onderzoek genaamd “Aisne”. Over de periode van 2011 tot en met 2015 is gekeken naar de betalingen per bank die zijn gedaan door betrokkene en door zijn vriendin [Naam 1] . Ook is een bedrag berekend dat volgens het NIBUD per maand gemiddeld wordt uitgegeven voor boodschappen, consumentenartikelen en autokosten. Daarnaast is berekend wat de legale inkomsten zijn geweest van betrokkene en van zijn vriendin [Naam 1] en welke contante uitgaven zij feitelijk hebben gedaan, waaronder ook de contante stortingen. Op deze feitelijke contante uitgaven is vervolgens telkens het bedrag wat beschikbaar was voor het doen van uitgaven in mindering gebracht en het verschil heeft voor ieder jaar een negatieve kas opgeleverd omdat er meer contante uitgaven zijn gedaan dan via legale bron kon worden verantwoord. Het totaal van deze negatieve kas over de jaren 2011 tot en met 2015 bedraagt € 215.054,= en naar het oordeel van de rechtbank kan het netto wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook op dat bedrag worden geschat.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 215.054,=.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 215.054,=.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 215.054,=, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
360 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Dekker, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Nouws en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2020.
Mrs. Dekker en Fleskens zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.