Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene beschikte over een aanzienlijk onverklaarbaar vermogen, wat bleek uit een kasopstelling. De betrokkene had contante bedragen gestort op bankrekeningen en deze bedragen werden via een financieel adviseur overgeboekt naar zijn rekening, met verzonnen redenen voor de betalingen. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij aanvankelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 600.000, maar dit werd later aangepast naar € 215.054, na een misverstand. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 215.054, dat de betrokkene aan de staat moet betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 360 dagen.