ECLI:NL:RBZWB:2020:3350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
02-363490 FA RK 19-4895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kouwenhoven
  • A. Bogaert
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van voogdes over minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot voogdes te benoemen. De grootmoeder van de kinderen heeft eveneens verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en om zelf tot voogdes benoemd te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al vanaf jonge leeftijd bij de grootmoeder wonen en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de onbetrouwbaarheid van de moeder en de onduidelijkheid in hun opvoedingsomgeving. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad om de GI tot voogdes te benoemen niet gevolgd en heeft in plaats daarvan de grootmoeder benoemd tot voogdes. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het vermogen van de minderjarigen aan de grootmoeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens : C/02/363490 / FA RK 19-4895
C/02/371807 / FA RK 20-2281
datum uitspraak: 23 juli 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
verzoeker in zaaknummer C/02/371807 / FA RK 20-2281,
[naam 1], hierna te noemen de grootmoeder, wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in zaaknummer C/02/363490 FA RK 19-4895,
belanghebbende in zaaknummer C/02/371807 / FA RK 20-2281,
advocaat: mr. E.M.G. van Neunen-Meulesteen te Breda,
betreffende
[woonplaats 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
in beide zaken:
[naam 4],
hierna te noemen de moeder, thans wonende te [woonplaats 2] ,
In zaaknummer C/02/371807 / FA RK 20-2281:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Tilburg.
Als informant is in beide zaken aangemerkt:
[naam 2], werkzaam bij Sterk Huis te Goirle als pleegzorgwerkster.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure met zaaknummer C/02/363490 / FA RK 19-4895 gekend: de Raad.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
In de zaak C/02/371807 / FA RK 20-2281:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 30 april 2020, ingekomen bij de griffie op 4 mei 2020;
- het verweerschrift van de grootmoeder van 25 juni 2020.
In de zaak C/02/363490 FA RK 19-4895;
- de beschikking van deze rechtbank van 12 februari 2020 en alle daarin vermelde stukken;
- de e-mail van 15 mei 2002 van de Raad aan de rechtbank met als bijlagen het raadsrapport d.d. 30 april 2020.
Op 26 juni 2020 heeft de meervoudige kamer de zaken gelijktijdig ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- vertegenwoordigsters van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder. Evenmin is namens haar een verweerschrift ingediend.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft zich bij brief van 24 april 2020 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds jonge leeftijd bij de grootmoeder (moederszijde).

De verzoeken

De Raad heeft in zaaknummer C/02/371807 / FA RK 20-2281 verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en voorts om de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen.
De grootmoeder heeft in zaaknummer C/02/363490 FA RK 19-4895 verzocht dat:
I. het ouderlijk gezag van de vrouw over de minderjarigen wordt beëindigd;
II. de grootmoeder voortaan belast zal zijn met de pleegoudervoogdij over de minderjarigen.
Bij beschikking van 12 februari 2020 heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de in die beschikking vermelde vragen. De zaak met zaaknummer C/02/363490 FA RK 19-4895 is vervolgens aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad.

De standpunten

De Raad heeft – ter toelichting op het verzoek – naar voren gebracht dat er sprake is van een ernstige bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben in de eerste periode van hun leven onveiligheid en onduidelijkheid ervaren binnen de opvoedingsomgeving. De moeder was onvoldoende beschikbaar voor hen en zij was onvoldoende in staat om voor de kinderen te zorgen. De kinderen wonen sinds zeer jonge leeftijd bij de grootmoeder. Omdat de moeder eerder heeft aangegeven dat de kinderen zich daar het beste konden ontwikkelen en zij de zorg niet op zich wilde nemen, is er niet meer gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De moeder lijkt zich meer te richten op haar eigen leven en haar twee jongste kinderen die bij haar en haar partner wonen. Zij heeft nog steeds moeite met het nakomen van afspraken en zij is niet in staat aan de kinderen voldoende stabiliteit en voorspelbaarheid te bieden, mede vanwege de kindeigen problematiek van de kinderen. Bij beide kinderen is sprake van hechtingsproblematiek. [minderjarige 1] is sociaal-emotioneel jonger dan zijn kalenderleeftijd hetgeen zich uit in oppervlakkige emotiebeschrijvingen en een beperkte herkenning van emotionele situaties. [minderjarige 1] kan heel lief en aardig zijn, maar kan ook heel boos worden als iets niet gaat zoals hij wil.
[minderjarige 2] is een kwetsbare jongen. Er is bij [minderjarige 2] sprake van hechtingsproblematiek en trauma- en angstklachten. Dit uit zich in boze buien. Er zijn zorgen over zijn cognitieve ontwikkeling mede in verband met een hersenvlies- en hersenontsteking die hij heeft gehad toen hij drie maanden oud was. Het is nog niet duidelijk of dit van invloed is geweest op zijn huidige ontwikkeling. Zijn cognitieve ontwikkeling loopt achter en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling verloopt vlak. Beide kinderen zijn gediagnosticeerd met ADHD. Vanwege onrust in de opvoedingsomgeving kan er op dit moment onvoldoende onderzoek gedaan worden naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Het contact tussen de kinderen is problematisch. De constante strijd tussen de moeder en de grootmoeder lijkt hierin mede een rol te spelen. Naast continuering van de begeleiding van pleegzorg is het van belang dat er intensieve gezinsondersteuning zal worden ingezet om de grootmoeder extra te ondersteunen. Ook is het van belang dat de hulpverlening/behandeling van Herlaarhof wordt gecontinueerd. Voor deze behandeling is rust in de gezinssituatie noodzakelijk. Met een gezagsbeëindiging komt er duidelijkheid voor de kinderen ten aanzien van de vraag waar ze zullen opgroeien. Aan gronden voor deze maatregel is naar de mening van de Raad voldaan. Bij de toewijzing van het verzoek dient de moeder wel betrokken te blijven bij de kinderen. Het is daarom belangrijk om met de moeder en de grootmoeder te kijken op welke manier de moeder haar rol van ouder op afstand kan vervullen en dat er duidelijke afspraken worden gemaakt welke zij beiden na dienen te komen.
Gezien de kwetsbare situatie en de spanningen tussen de moeder en de grootmoeder acht de Raad het het meest in het belang van de kinderen als de GI als neutrale partij wordt benoemd tot voogdes. De GI is het beste in staat om in de toekomst beslissingen te nemen over de kinderen. Daarnaast dient er aandacht te blijven voor de rol van de moeder in het leven van de kinderen.
Door en namens de grootmoeder is naar voren gebracht dat zij het eens is met het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen. Zij is het echter niet eens met het voorstel van de Raad om de GI tot voogdes te benoemen. Zij voert daartoe aan dat de kinderen al vanaf zeer jonge leeftijd bij haar wonen en zij altijd, in overleg met de moeder, de beslissingen over de kinderen heeft genomen. Van spanningen zoals deze door de Raad worden gesteld, is volgens de grootmoeder geen sprake. De kinderen hebben ondanks de kwetsbare situatie van de moeder altijd contact met haar gehouden en dit contact vindt ook plaats, afhankelijk van de mogelijkheden van de moeder. Het is mede door de vele wisselingen van verblijfplaats niet mogelijk geweest een vaste regeling met haar af te spreken. De grootmoeder bevestigt dat de moeder wispelturig is en bij tijden slecht bereikbaar is. Dit kan de grootmoeder niet worden verweten en dit zegt ook niets over de mogelijke spanningen tussen de grootmoeder en de moeder. Verder heeft de grootmoeder in de afgelopen tien jaar altijd de noodzakelijke hulpverlening ingeschakeld voor de kinderen. De aanvragen met betrekking tot te regelen zaken voor de kinderen zijn moeizaam geweest, omdat de moeder voor iedere aanvraag haar toestemming moest verlenen en de moeder in een andere gemeente woont waardoor de financiering van de hulpverlening ook moeizaam verliep. De grootmoeder verwacht dat wanneer de GI de voogdij zal uitvoeren dit ook voor de nodige vertraging zal zorgen, terwijl zij ook in staat is de voogdij uit te voeren. De voogdij bij de GI zou nog een extra schakel betekenen in de cirkel van de al betrokken hulpverleners. Daar komt ook nog bij dat bij de GI vaak sprake is van een groot verloop van medewerkers. Dit acht de grootmoeder niet in het belang van de kinderen. De grootmoeder is van mening dat de belangen van de kinderen het meest gediend zijn als zij de voogdij over hen krijgt. Mocht de rechtbank de zorgen delen dat de situatie toch te kwetsbaar is dan heeft de rechtbank nog de mogelijkheid om ambtshalve een ondertoezichtstelling uit te spreken waardoor de GI toch nog enige tijd kan meekijken met de grootmoeder en eventueel als dat nodig mocht zijn, de GI kan ingrijpen. Uiterst subsidiair voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de grootmoeder niet benoemd dient te worden tot voogdes dan verzoekt de grootmoeder de William Schrikker Stichting te benoemen tot voogdes nu twee andere pleegkinderen van de grootmoeder ook onder voogdij staan van deze GI.
[naam informant] heeft ter zitting aangegeven dat zij al zeer lange tijd betrokken is bij het gezin van de grootmoeder. Zij heeft geen voorkeur wie tot voogdes wordt benoemd. Als de grootmoeder tot voogdes wordt benoemd dan zal in het contact met de grootmoeder niets veranderen. Er is altijd een goed contact met de grootmoeder geweest. Het contact met en de bereikbaarheid van de moeder verloopt wisselend.
De vertegenwoordigster van de GI heeft ter zitting aangegeven dat de grootmoeder alle beslissingen lijkt te nemen die nodig zijn voor de kinderen. De kinderen wonen al vanaf zeer jonge leeftijd bij haar. Zij krijgen bij haar wat zij nodig hebben. De GI verwacht dat haar rol in de uitvoering van de voogdij heel klein zal zijn in die zin dat één of twee keer per jaar wordt bekeken wat nodig is.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de kinderen al vanaf zeer jonge leeftijd bij de grootmoeder wonen en dat hun opgroeiperspectief ook in het gezin bij de grootmoeder ligt. De moeder is niet in staat gebleken de opvoeding en de verzorging van de kinderen op zich te nemen en dit zal ook in de toekomst naar verwachting niet anders zijn. Uit de stukken komt naar voren dat zij zich ook erin kan vinden dat de kinderen opgroeien bij de grootmoeder. Zij richt zich met name op haar twee jongste kinderen die bij haar wonen. Verder is gebleken dat de moeder niet of onvoldoende beschikbaar is om haar toestemming te verlenen voor zaken aangaande de kinderen. Hierdoor lopen hulpverleningstrajecten onnodige vertraging op. Hier hebben de kinderen last van. Gezien de grillige houding van de moeder en haar persoonlijke problematiek is het de verwachting dat hierin geen verandering zal komen. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij afhankelijk zijn van de beperkte bereikbaarheid van de moeder. De kinderen worden ouder en zij hebben beiden de nodige hulpverlening nodig. De verwachting is dan ook dat er nog veel momenten komen waarin toestemming moet worden gegeven door diegene die het gezag over hen heeft. Voortzetting van de plaatsing van de kinderen in het vrijwillige kader met behoud van het gezag van de moeder acht de rechtbank niet in het belang van de kinderen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de Raad op dit punt toewijst en niet toekomt aan het verzoek de grootmoeder.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De Raad heeft voorgesteld de GI te benoemen tot voogdes. Dit voorstel is het meest ingegeven vanwege de zorgen van de Raad over de mogelijke spanningen tussen de moeder en de grootmoeder en het effect hiervan op de kinderen. Hoewel de rechtbank de zorgen van de Raad begrijpt, staat daar tegenover dat de kinderen al sinds heel jonge leeftijd bij de grootmoeder wonen en zij feitelijk sindsdien alle beslissingen over de kinderen neemt. In al deze jaren heeft de grootmoeder gehandeld in het belang van de kinderen. Zij heeft ervoor gezorgd dat de kinderen de benodigde hulpverlening en behandeling krijgen voor hun kindeigen problematiek ondanks de beperkte bereikbaarheid van de moeder. Ook heeft de grootmoeder het contact tussen de moeder en de kinderen altijd gestimuleerd en gefaciliteerd. Dat er geen structureel contact plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen ligt aan de wisselende houding van de moeder en niet aan de rol en houding van de grootmoeder. Dit kan haar dan ook niet worden verweten. Verder is de rechtbank niet gebleken van zodanige spanningen of conflicten tussen de moeder en de grootmoeder die de nodige weerslag hebben op de kinderen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat er voor hen rust en duidelijkheid komt bij wie zij opgroeien en wie de beslissingen over hen zal nemen in de toekomst. Benoeming van de grootmoeder tot voogdes over hen komt het meest tegemoet aan hun belangen. De rechtbank ziet geen meerwaarde in benoeming van de GI tot voogdes.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de grootmoeder moet worden belast met de voogdij.
Het advies van de Raad wordt dan ook op dit punt niet gevolgd.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de moeder als ouder van wie het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.

De beslissing

De rechtbank
in zaaknummer C/02/371807 / FA RK 20-2281:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1987 te [geboorteplaats 3] over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
in zaaknummer: C/02/363490 / FA RK 19-4895:
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen [naam 1] , geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4] 1963;
bepaalt dat de moeder rekening en verantwoording af zullen leggen aan de hierbij benoemde voogdes ter zake van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
in beide zaken:
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kouwenhoven, Bogaert en Jansen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.
Mr. Kouwenhoven is niet in staat deze beschikking te ondertekenen. Deze beschikking is ondertekend door mr. Bogaert.
SB
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch