ECLI:NL:RBZWB:2020:3381
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen last onder dwangsom wegens verjaring
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een huurder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het gebruik van een dakterras zonder de vereiste omgevingsvergunning. Het college had in een eerder besluit, gedateerd 22 mei 2017, eiseres gelast om het dakterras te verwijderen, met een dwangsom van € 2.500,-. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 18 mei 2018.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres besproken op een zitting op 12 juni 2020. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat de dwangsommen niet binnen een jaar na verbeurte waren ingevorderd, wat volgens artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidt tot verjaring van de invorderingsbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom was verjaard. Eiseres had weliswaar aangegeven dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat dit belang niet voortvloeide uit het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan door rechter R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier W.J.C. Goorden, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.