ECLI:NL:RBZWB:2020:3381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 18_4299
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen last onder dwangsom wegens verjaring

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een huurder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het gebruik van een dakterras zonder de vereiste omgevingsvergunning. Het college had in een eerder besluit, gedateerd 22 mei 2017, eiseres gelast om het dakterras te verwijderen, met een dwangsom van € 2.500,-. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 18 mei 2018.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres besproken op een zitting op 12 juni 2020. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat de dwangsommen niet binnen een jaar na verbeurte waren ingevorderd, wat volgens artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidt tot verjaring van de invorderingsbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom was verjaard. Eiseres had weliswaar aangegeven dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat dit belang niet voortvloeide uit het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan door rechter R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier W.J.C. Goorden, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4299 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. C.A. Gobbens,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 mei 2017 (primaire besluit) heeft het college eiseres in verband met de aanwezigheid van een dakterras op de door haar gehuurde woning een last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 18 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 juni 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [vertegenwoordiger college] namens het college.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres woonde sinds 1984 in de huurwoning aan de [adres] te [plaatsnaam].
In 2016 heeft een medewerker van het college geconstateerd dat eiseres het platte dak op de aanbouw aan de achterzijde van de woning zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning gebruikt als dakterras en dat het platte dak rondom voorzien is van een hekwerk.
Het college heeft eiseres bij brief van 19 april 2017 medegedeeld dat het voornemen bestaat om eiseres in verband met het dakterras een last onder dwangsom op te leggen.
In het primaire besluit heeft het college eiseres gelast om op straffe van een dwangsom van
€ 2.500,- voor 10 juli 2017 het zonder vergunning gerealiseerde dakterras te verwijderen en verwijderd te houden.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college aan eiseres medegedeeld dat de begunstigingstermijn is verlengd tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar.
Op 16 augustus 2017 heeft het college van eiseres een aanvraag ontvangen voor het legaliseren van het dakterras. Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet volledig was.
Het bezwaar van eiseres is besproken op de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van 19 december 2017. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij niet aanwezig.
De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen wegens het bestaan van een concreet zicht op legalisatie. De bezwaarschriftencommissie heeft daarbij in overweging genomen dat eiseres volgens het college bij de aanvraag geen constructiegegevens hoefde in te dienen, omdat er eerder een dakterras is geweest. Daarnaast beschikt het college al over een bouwkundige tekening die gebruikt kan worden om de aanvraag te completeren en het dakterras te legaliseren.
Bij het bestreden besluit heeft het college in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen het buiten behandeling stellen van de aanvraag is geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit onherroepelijk is en er geen concreet zicht bestaat op legalisatie, aldus het college.
Geen procesbelang
2.1
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
Een beroep is niet ontvankelijk, wanneer het procesbelang daarbij voor de eiser ontbreekt.
2.2
Op grond van artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop de dwangsom is verbeurd.
2.3
Ter zitting is namens het college verklaard dat de dwangsommen niet binnen een jaar na verbeurte daarvan zijn ingevorderd. Eiseres heeft niet betwist dat de dwangsommen inderdaad zijn verbeurd en evenmin dat het college niet binnen één jaar daarna tot invordering daarvan is overgegaan. Gelet op artikel 5:35 van de Awb is de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom naar het oordeel van de rechtbank inmiddels verjaard. Dat betekent dat eiseres niet langer tot betaling van de dwangsom van € 2.500,- kan worden verplicht. Omdat de opgelegde en verbeurde dwangsom een eenmalig bedrag betreft, kunnen er op basis van deze last onder dwangsom ook geen nieuwe dwangsommen meer worden verbeurd.
2.4
Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij toch procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat zij haar woning inmiddels noodgedwongen heeft moeten verlaten. De verhuurder is een bodemprocedure gestart strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Deze vordering is afgewezen. Hangende het hoger beroep daartegen is een vordering door de verhuurder tot ontruiming van de woning in kort geding echter toegewezen. Naast het hoger beroep tegen het vonnis in de bodemzaak loopt er een herroepingsprocedure tegen het vonnis in kort geding. Eiseres sluit niet uit dat zij in de toekomst schadevergoeding in verband met gederfd huurgenot van de verhuurder zal vorderen. Het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de last onder dwangsom, is dan ook gelegen in het feit dat eiseres duidelijkheid wil verkrijgen over de vraag of er sprake was van een concreet zicht op legalisatie, zodat duidelijk wordt of ook het gebruik van het terras onder het gederfde huurgenot dient te worden begrepen.
2.5
Nog los van het feit dat geenszins vast staat dat sprake is van schade en dat de gestelde schade niet voortvloeit uit het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom, maar uit de ontruiming van de woning, heeft beantwoording van de vraag of er sprake was van een concreet zicht op legalisatie voor eiseres naar het oordeel van de rechtbank feitelijk geen betekenis. Wanneer de rechtbank zou oordelen dat sprake was van een concreet zicht op legalisatie, betekent dat immers nog altijd niet dat het dakterras ter plaatse ook legaal aanwezig was. Daarvoor is een omgevingsvergunning vereist. Anders dan eiseres heeft aangevoerd is er geen procesbelang gelegen in de door eiseres gewenste duidelijkheid over het concreet zicht op legalisatie.
2.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen de last onder dwangsom.
Conclusie
3.1
De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 24 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.