ECLI:NL:RBZWB:2020:3394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6429
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van terug te betalen kinderbijslag met kindgebonden budget door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam], en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te Breda. Eiser ontving kinderbijslag voor zijn kinderen [naam kind1] en [naam kind2] en had daarnaast recht op kindgebonden budget. Vanwege de woonplaats van de kinderen in [land] heeft de SVB een aantal kwartalen de kinderbijslag en het kindgebonden budget samen uitbetaald in de vorm van gezinsbijslag. Eiser heeft in totaal € 7.595,92 ontvangen, maar de SVB heeft vastgesteld dat eiser te veel heeft ontvangen en dat hij € 1.635,70 moet terugbetalen. Dit bedrag zou verrekend worden met de kinderbijslag.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB om het bedrag te verrekenen, maar de SVB heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen eerdere besluiten van de SVB, waardoor het terug te betalen bedrag vaststaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bedrag te verrekenen met de kinderbijslag. Eiser heeft geen bewijs geleverd van zijn stelling dat hij in november 2018 een brief heeft ontvangen waarin stond dat hij het bedrag niet hoefde terug te betalen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6429 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 september 2019 (primair besluit) heeft de SVB besloten dat het bedrag van (afgerond) € 1.635,70 dat eiser aan de SVB moet terugbetalen, wordt verrekend met de kinderbijslag.
In het besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 juni 2020 gesloten. Nadien is de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser ontving voor zijn kinderen [naam kind1] en [naam kind2] kinderbijslag van de SVB. Daarnaast had eiser recht op kindgebonden budget. Dit budget wordt uitbetaald door de Belastingdienst/Toeslagen (belastingdienst). Omdat eisers kinderen in [land] woonden, heeft de SVB op basis van afspraken met de belastingdienst een aantal kwartalen de kinderbijslag en het kindgebonden budget samen uitbetaald naar [land] in de vorm van gezinsbijslag. De betaling naar [land] vond plaats ingevolge het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en [land]. Eiser heeft van het vierde kwartaal van 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2018 in totaal een bedrag van € 7.595,92 van de SVB ontvangen.
De belastingdienst heeft het kindgebonden budget op enig moment verlaagd vanaf
1 november 2016.
Bij besluit van 7 juni 2018 heeft de SVB aan eiser medegedeeld dat eiser daardoor een bedrag van € 1.635,66 te veel heeft ontvangen en dat eiser dat bedrag moet terugbetalen.
Daarnaast heeft de SVB eiser bij brief van 7 juni 2018 het voorstel gedaan om het bedrag terug te betalen door het te verrekenen met de kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2018. Als eiser niet reageert op de brief, gaat de SVB ervan uit dat eiser instemt met het voorstel.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juni 2018. Eiser heeft daarbij gevraagd het besluit niet uit te voeren totdat op het bezwaar is beslist. Bij besluit van 29 november 2018 heeft de SVB het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard, omdat eiser het bezwaar te laat heeft ingediend.
Eiser heeft niet gereageerd op het voorstel tot verrekening. De SVB heeft eiser daarom bij het primaire besluit medegedeeld dat het bedrag dat eiser moet terugbetalen wordt verrekend met de kinderbijslag. De SVB houdt daarom vanaf het derde kwartaal van 2019 gedurende vier kwartalen € 408,93 per kwartaal in op de kinderbijslag.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser heeft aangevoerd dat hij in november 2018 een brief van de SVB heeft ontvangen waaruit volgt dat hij het bedrag niet hoeft te betalen. Eiser heeft zijn bezwaar niet toegelicht tijdens een hoorzitting.
Bij het bestreden besluit heeft de SVB het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De SVB heeft daarbij gewezen op artikel 24 van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de beleidsregel “Wijze van terugbetaling (SB1250)”.
2. Eiser heeft in beroep herhaald dat hij in november 2018 een brief van de SVB heeft gekregen waaruit volgt dat hij het bedrag niet hoeft terug te betalen. Op het moment dat de vordering ontstond nam eiser daarnaast deel aan de schuldsaneringsregeling. Deze schuld maakt daarom onderdeel uit van de schuldsaneringsregeling. De schuldsaneringsregeling is op 29 mei 2017 geëindigd met het verlenen van een schone lei.
3. In artikel 4:93, eerste lid, van de Awb is bepaald dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit op die manier dat de SVB de wijze van verrekening van het te veel ontvangen kindgebonden budget behandelt als ware sprake van verrekening van te veel ontvangen kinderbijslag.
Artikel 24, eerste lid, van de AKW bepaalt dat de kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wordt teruggevorderd.
Artikel 24a, tweede lid, aanhef en onder b van de AKW bepaalt dat artikel 17g (over verrekening van een bestuurlijke boete met kinderbijslag) van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat indien degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, kinderbijslag op grond van deze wet ontvangt, in afwijking van artikel 17g, eerste lid, het besluit tot terugvordering ten uitvoer kan worden gelegd door verrekening met die bijslag.
In de beleidsregel “Wijze van terugbetaling (SB1250)” heeft de SVB -voor zover hier van belang- bepaald dat als de SVB een besluit tot terugvordering neemt, zij ook een besluit neemt waarmee een betalingsverplichting in de zin van artikel 4:86 Awb in het leven wordt geroepen. Het voldoen van een boete of het terugbetalen van een onverschuldigd betaald bedrag kan door middel van verrekening of door middel van betaling. De volledige geldschuld kan in één keer worden verrekend of in termijnen.
De SVB legt artikel 17g AKW zo uit, dat de boete éérst dient te worden geëffectueerd door verrekening van het bedrag met een uitkering verstrekt door de SVB. Op grond van artikel 24a AKW in samenhang met artikel 17g AKW geldt hetzelfde voor de terugvordering. Hierbij geldt dat te veel of ten onrechte betaalde kinderbijslag kan worden verrekend met kinderbijslag.
4. De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat eiser te veel geld heeft ontvangen en dat eiser dat bedrag moet terugbetalen. De SVB heeft daarover op 7 juni 2018 een besluit genomen. Eisers bezwaar daartegen is niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen geen beroep ingesteld. Als gevolg daarvan staat nu vast dat eiser het bedrag van (afgerond)
€ 1.635,70 moet terugbetalen aan de SVB.
De beroepsgronden van eiser over de brief van november 2018 en zijn deelname aan de schuldsaneringsregeling zijn gericht tegen het besluit dat eiser een bedrag moet terugbetalen. Omdat dat besluit al vast staat, kan de rechtbank deze beroepsgronden nu niet meer beoordelen. Overigens heeft eiser geen afschrift van de brief van november 2018 aan de SVB of aan de rechtbank gestuurd. Op het moment dat de SVB aan eiser liet weten dat hij een bedrag moest terugbetalen, 7 juni 2018, was de schuldsaneringsregeling van eiser daarnaast al geëindigd. De schuld aan de SVB maakte daarom geen onderdeel uit van de regeling.
De rechtbank kan nu alleen beoordelen of de SVB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bedrag dat eiser moet terugbetalen te verrekenen met de kinderbijslag.
Vast staat dat de SVB eiser bij brief van 7 juni 2018 heeft voorgesteld om het terug te betalen bedrag te verrekenen met de kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2018. Als eiser niet reageert op de brief, gaat de SVB ervan uit dat eiser instemt met het voorstel. Eiser heeft niet op dit voorstel gereageerd. Eiser heeft daar in beroep geen gronden over aangevoerd. Eiser heeft in beroep ook niet aangevoerd dat de SVB niet heeft mogen verrekenen, omdat het beleid van de SVB niet redelijk zou zijn, of omdat er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de SVB van het beleid moest afwijken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de SVB in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om te verrekenen.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit niet verandert en dat de SVB het terug te betalen bedrag mag verrekenen met de kinderbijslag.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 23 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.