ECLI:NL:RBZWB:2020:3396
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen watervergunning voor dempen en graven van sloot
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [plaatsnaam], en het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een watervergunning die was verleend voor het dempen van een bestaande sloot en het graven van een nieuwe sloot langs zijn perceel. Het primaire besluit, dat op 22 maart 2019 was genomen, verleende de vergunning, maar het bezwaar van eiser werd in het bestreden besluit van 10 september 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser via een gemachtigde een aanvraag voor de watervergunning heeft ingediend, en dat hij daarmee procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanvraag en dat de vergunning zou leiden tot onevenredige gevolgen voor zijn perceel. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunningverlening niet in strijd was met de geldende regelgeving en dat de voorwaarden die eiser had gesteld niet van toepassing waren op het dagelijks bestuur, aangezien zij geen partij waren bij de overeenkomst over het rechttrekken van de sloot.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van het dagelijks bestuur standhoudt. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.