ECLI:NL:RBZWB:2020:3396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen watervergunning voor dempen en graven van sloot

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [plaatsnaam], en het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een watervergunning die was verleend voor het dempen van een bestaande sloot en het graven van een nieuwe sloot langs zijn perceel. Het primaire besluit, dat op 22 maart 2019 was genomen, verleende de vergunning, maar het bezwaar van eiser werd in het bestreden besluit van 10 september 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser via een gemachtigde een aanvraag voor de watervergunning heeft ingediend, en dat hij daarmee procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanvraag en dat de vergunning zou leiden tot onevenredige gevolgen voor zijn perceel. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunningverlening niet in strijd was met de geldende regelgeving en dat de voorwaarden die eiser had gesteld niet van toepassing waren op het dagelijks bestuur, aangezien zij geen partij waren bij de overeenkomst over het rechttrekken van de sloot.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van het dagelijks bestuur standhoudt. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5208 WATER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. A.J. Nieuwenhuijse,
en

het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam].

Procesverloop

In het besluit van 22 maart 2019 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur aan onder meer eiser een watervergunning verleend om een langs zijn perceel liggende sloot te dempen en elders langs het perceel een nieuwe sloot te graven.
In het besluit van 10 september 2019 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 juli 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, mr. drs. S. Holvast namens het dagelijks bestuur en [aanwezige1 namens derde partij] en [aanwezige2 namens derde partij] namens [naam derde partij].

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser woont aan de [adres eiser] te [plaatsnaam]. Op het adres [adres derde partij] te [plaatsnaam] is [naam derde partij] gevestigd. Aangrenzend aan het perceel van eiser heeft de [naam derde partij] een perceel grond in eigendom. De percelen werden gescheiden door een sloot, bekend als [nummer]. De oorspronkelijke sloot had op twee punten een hoekig verloop. De afwatering werd daardoor belemmerd. De oorspronkelijke sloot werd aangemerkt als een tertiair leggerwater.
In het kader van een procedure, onder meer over deze sloot, zijn eiser en de [naam derde partij] op
29 mei 2018 -voor zover thans van belang- overeengekomen dat de scheidingssloot wordt rechtgetrokken en dat eiser en de [naam derde partij] na uitruil van de grond langs de nieuwe grenssloot hetzelfde aantal meters grond in eigendom hebben als voorheen. De breedte en diepte van de sloot worden bepaald in overleg met het waterschap.
Het waterschap heeft op 22 november 2018 van [naam aanvrager] namens eiser en de [naam derde partij] een aanvraag ontvangen voor een watervergunning voor het dempen van de bestaande sloot en het graven van de nieuwe sloot.
Bij het primaire besluit heeft het dagelijks bestuur aan eiser en de [naam derde partij] een watervergunning verleend voor het dempen van de bestaande sloot en het graven van de nieuwe sloot. Daarbij is bepaald dat de taluds onder een helling van 1:2 of flauwer dienen te worden afgewerkt en de bodembreedte van de sloot minimaal 0,50 m dient te zijn. De bodem wordt over de gehele lengte aangelegd op NAP +0,40m.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het bezwaar toe te lichten tijdens de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften van 20 juni 2019.
Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2.1
Artikel 1.1, aanhef en onder m, van de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012 bepaalt dat in deze keur en de daarop berustende bepalingen onder oppervlaktewaterlichaam wordt verstaan: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
Artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur oppervlaktewaterlichamen te dempen, te graven, van afmetingen te veranderen, hun onderlinge verbinding of scheiding te veranderen danwel iets te doen waardoor de door- en afvoer van water wordt belemmerd of berging wordt verminderd.
2.2
In de Nota vergunningenbeleid waterbeheer Scheldestromen 2012 (de Nota) is in paragraaf “3.8 Nieuw aan te leggen oppervlaktewaterlichamen” bepaald dat de taluds van nieuw aan te leggen leggerwateren dienen te worden aangelegd onder een helling van minimaal 1:2. Bij primaire leggerwateren wordt de bodembreedte en bodemdiepte bepaald door het waterschap. Bij overige leggerwateren dient de bodembreedte minimaal 0,50 meter te zijn. De bodemdiepte, gemeten vanaf het maatgevende (representatieve) maaiveld van het afwateringsgebied is in beginsel bij secundaire leggerwateren 1,30 meter en bij tertiaire leggerwateren minimaal 1,20 meter. Voor nieuw aan te leggen overige oppervlaktewaterlichamen is ook een vergunning van het dagelijks bestuur noodzakelijk. Gelet op de aard van deze wateren zullen hiervoor maatwerkvoorschriften worden gegeven.
2.3
In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Beoordeling
Aanvraag via [naam aanvrager]
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij zelf nooit een watervergunning heeft aangevraagd en dat het hem niet duidelijk is op wiens verzoek [naam aanvrager] de aanvraag daarvoor gedaan heeft. De rechtbank gaat daaraan voorbij, nu zoals namens eiser ter zitting ook is erkend, eiser [naam aanvrager] heeft gemachtigd een aanvraag voor een watervergunning te doen.
Procesbelang
4.1
Omdat eiser zelf, weliswaar via [naam aanvrager], de aanvraag voor de watervergunning heeft gedaan, en het dagelijks bestuur de watervergunning vervolgens ook heeft verleend, rijst de vraag of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in de aanvraag voor het graven van de sloot geen afmetingen voor de nieuw te graven sloot heeft vermeld. Volgens eisers toelichting wilde hij enkel meewerken aan het aanvragen van een vergunning voor een sloot, met een ruimtebeslag gelijk aan de oorspronkelijke sloot. Doordat er in de watervergunning toestemming is verleend voor het graven van een sloot met een grotere afmeting dan de oorspronkelijke sloot, strekt de vergunning verder dan wat eiser heeft willen aanvragen. Eiser heeft dan ook voldoende procesbelang.
Voorwaarden in de overeenkomst
5.1
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij enkel heeft ingestemd met het rechttrekken van de sloot onder de voorwaarde dat de door eiser te benutten oppervlakte aan weidegrond gelijk zou blijven. Als eiser geweten had dat het aanleggen van een nieuwe sloot ten koste zou gaan van zijn weidegrond, had eiser daar nooit mee ingestemd.
5.2
Los van de vraag welke voorwaarden eiser heeft gesteld bij het sluiten van de overeenkomst over het rechttrekken van de sloot, is het dagelijks bestuur naar het oordeel van de rechtbank niet gebonden aan die voorwaarden, aangezien het dagelijks bestuur geen partij was bij de overeenkomst. De rechtbank zal eisers beroepsgrond over de voorwaarden waaronder hij met het rechttrekken van de sloot heeft ingestemd dan ook niet bespreken.
Watervergunning vereist
6. Ter zitting heeft eiser gesteld dat geen watervergunning vereist was voor het rechttrekken van de sloot. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Er is niet alleen sprake van het deels dempen en dieper graven van de oorspronkelijke sloot, maar door het rechttrekken van de sloot verandert ook de loop daarvan wezenlijk. Naar het oordeel van de rechtbank is voor het rechttrekken van de sloot dan ook een watervergunning nodig.
Watervergunning overeenkomstig de Nota
7. Het dagelijks bestuur heeft de wijze waarop hij invulling geeft aan de bevoegdheid tot verlening van een watervergunning neergelegd in de Nota. Tussen partijen is niet in geschil dat het dagelijks bestuur heeft gehandeld overeenkomstig de Nota, door een vergunning te verlenen voor een sloot waarvan de taluds onder een helling van 1:2 of flauwer dienen te worden afgewerkt en de bodembreedte van de sloot minimaal 0,50 m dient te zijn.
Geen onevenredige gevolgen
8.1
Volgens eiser is een sloot met een dergelijke helling en bodembreedte ter plaatse niet nodig voor de afwatering. De oorspronkelijke sloot was door gebrek aan onderhoud eerder een greppel dan een sloot en de bewoners van de woningen aan de [adres1] en [adres2] hebben nooit wateroverlast gehad.
8.2
De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat het dagelijks bestuur volgens eiser op grond van artikel 4:84 van de Awb van de Nota had moeten afwijken, omdat het handelen overeenkomstig de Nota voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Dat de oorspronkelijke sloot minder breed was en dat de bewoners van de woningen aan de [adres1] en [adres2] nooit wateroverlast hebben gehad, betekent niet dat de vergunningverlening overeenkomstig de Nota voor eiser onevenredige gevolgen heeft. Eiser heeft als onevenredig gevolg aangevoerd dat zijn perceel kleiner wordt als gevolg van deze bredere sloot.
De rechtbank stelt voorop dat de werkelijke breedte van de sloot niet is komen vast te staan. Vanwege de voorwaarde dat de taluds onder een helling van 1:2 of flauwer worden aangelegd, is de breedte van de sloot afhankelijk van de diepte daarvan. Wanneer de sloot een diepte van 40 centimeter heeft, heeft de sloot bij een bodembreedte van 50 centimeter een totale breedte van 2,10 meter. Hoewel vast staat dat de bodem van de sloot op een diepte van +0,40m NAP is gelegen, is de diepte van de sloot echter onduidelijk, nu niet duidelijk is geworden op welke hoogte het maaiveld ligt. Niet uitgesloten is dat de sloot een breedte van 4,5 meter krijgt, zoals door eiser en de maatschap is aangenomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de oorspronkelijke sloot een breedte van circa 80 centimeter had. Dat de nieuw aan te leggen sloot naar verwachting breder wordt, leidt niet tot de conclusie dat dit onevenredige gevolgen voor eiser met zich brengt, ook niet wanneer de sloot een breedte van 4,5 meter zou krijgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het aanleggen van de sloot geen wijziging brengt in eisers eigendom van het perceel. Zoals eiser ter zitting heeft verklaard heeft zijn perceel een afmeting van 80 meter bij 300 meter en gebruikt hij het perceel als weiland voor zijn paarden. Hoewel door het aanleggen van de nieuwe sloot een minder groot deel van het perceel gebruikt kan worden als weiland voor de paarden acht de rechtbank dat gelet op de totale oppervlakte van het perceel niet onevenredig.
Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de Nota had moeten afwijken.
Conclusie
9.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt.
9.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 23 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.