2.1.Tussen partijen staat het volgende vast:
- Fresch is eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres] (verder te noemen: het pand);
- [naam] , de rechtsvoorgangster van Fresch, heeft 600 m2 van het pand (bekend als unit 20 en verder te noemen: de ruimte) in bewaring gegeven aan [naam 1] per 1 maart 2009;
- Fresch heeft op 13 augustus 2019 iedere eventueel tussen haar en [naam 1] bestaande overeenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2019 en op 29 augustus 2019 opgezegd tegen 1 november 2019;
- Fresch heeft op 13 augustus 2019 Ph Breda aangeschreven en medegedeeld dat zij de ruimte gebruikt zonder recht of titel, dan wel heeft zij een bestaande overeenkomst tussen partijen opgezegd. Vervolgens heeft zij Ph Breda gesommeerd te ontruimen tegen uiterlijk 1 oktober 2019. Op 29 augustus 2019 heeft Fresch een soortgelijke brief aan Ph Breda toegezonden met daarin de reden voor opzegging vermeld -te weten herontwikkeling- en Ph Breda gesommeerd de ruimte te ontruimen per 1 november 2019;
- bij brieven van 16 augustus 2019 en 3 september 2019 heeft Ph Breda bericht dat er sprake is van een huurovereenkomst ex artikel 7:290, dan wel 7:230a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) tussen partijen, zodat niet zal worden ontruimd;
- bij e-mails van 12 en 25 september 2019 heeft de gemachtigde van Fresch aan de gemachtigde van Ph Breda geschreven, dat het onrechtmatig gebruik van het buitenterrein per omgaande dient te worden beëindigd. Daaraan heeft Ph Breda niet voldaan;
- op 14 oktober 2019 is door Fresch een dagvaarding uitgebracht tot onder andere ontruiming van de ruimte met nevenvorderingen op straffe van dwangsommen;
- op 1 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank – na aanhouding van het geding op verzoek van partijen – de vorderingen afgewezen wegens – kort gezegd – het ontbreken van spoedeisend belang;
- op 25 mei 2020 is door Fresch een dagvaarding uitgebracht tot onder andere ontruiming van het buitenterrein met nevenvorderingen op straffe van dwangsommen;
- op 12 juni 2020 heeft Ph Breda een voorwaardelijk verzoekschrift ex artikel 7:230a BW ingediend bij de onderhavige rechtbank;
- op 17 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen in zoverre toegewezen, dat de op het buitenterrein geplaatste pallets te allen tijde ten minste tien meter van de gevel moeten zijn geplaatst, dat alle onroerende zaken voor unit 22 moeten zijn verwijderd en dat de slagboom moet worden verwijderd, op straffe van dwangsommen. Van dit vonnis is Ph Breda op 9 juli 2020 in hoger beroep gegaan;
- op 9 juli 2020 bericht de heer [naam 2] , directeur van B2B-Risks B.V., aan Fresch dat de verzekeraar onder buitenopslag verstaat het buiten plaatsen/neerzetten van goederen, anders dan wanneer dit gebeurt op het moment dat de pallets worden geladen of gelost.