ECLI:NL:RBZWB:2020:3504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
C/02/329238 / FA RK 17-1858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling tussen een man en zijn minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A.J.C. Koopman-Van Lieshout, verzocht om een opbouwende zorgregeling en een verdeling van vakanties en feestdagen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Warnink, was van mening dat begeleiding van de omgang noodzakelijk was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van eerdere beschikkingen en adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelde dat de huidige begeleide omgangscontacten tussen de man en het kind, die tijdelijk waren teruggebracht tot 2 uur vanwege de coronamaatregelen, moesten worden voortgezet. De rechtbank heeft bepaald dat de man en het kind recht hebben op begeleid contact, met een maximum van 4 uur, en dat de begeleiding door een neutrale derde moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de man om een ruimere zorgregeling werd afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen in het belang van het kind moeten blijven samenwerken en dat zij in de toekomst opnieuw een verzoek kunnen indienen als de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/329238 / FA RK 17-1858
datum uitspraak: 24 juli 2020
nadere beschikking betreffende wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-Van Lieshout te Rosmalen,
tegen
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [woonplaats1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M. Warnink te ‘s-Hertogenbosch.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 16 januari 2019 en alle daarin genoemde stukken;
- de F9-formulieren van mr. Koopman-van Lieshout van 29 april 2019, 7 oktober 2019, 13 februari 2020, 15 mei 2020 en 24 juni 2020 (met bijlagen);
- de F9-formulieren van mr. Warnink van 9 oktober 2019, 17 februari 2020 en 1 juli 2020 (met bijlagen);
- de brief van Sterk Huis van 11 mei 2020 en het door deze ingebrachte rapport van 29 juni 2020;
- het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2020.
1.2
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder vergezeld van hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank partijen voor begeleide omgangscontacten tussen de man en de op [geboortedatum] geboren [minderjarige 1] , alsook voor intensieve oudergesprekken, verwezen naar Sterk Huis. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden, in afwachting van het resultaat van het ingezette hulpverleningstraject.
2.2
Thans is wederom aan de orde het verzoek van de man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat met ingang van de datum van indiening van het verzoek er een opbouwende zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] plaats gaat vinden zoals onder punt 12 van het verzoek is voorgesteld, althans een zodanige zorgregeling te bepalen die de rechtbank juist acht;
II. te bepalen dat de vakanties, feestdagen en bijzondere aangelegenheden bij helfte worden verdeeld conform het onder punt 13 van het verzoek genoemde schema, kosten rechtens.
2.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.
2.4
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals over een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.5
De man ziet, gezien de adviezen van Sterk Huis, in dat aan zijn inleidende verzoek (op korte termijn) geen uitvoering kan worden gegeven. Hij staat er wel voor open om de contacten voorlopig begeleid te laten plaatsvinden. Volgens hem dient de begeleiding niet door de vrouw, maar door een derde te geschieden.
2.6
Ook de vrouw is de mening toegedaan dat het beter is om de omgangscontacten niet langer door haar te laten begeleiden. De vrouw is wel van mening dat begeleiding wel nodig. is. Er is door Sterk Huis immers aangegeven dat de begeleiding blijvend nodig is. Volgens is de vrouw is de omgang tussen de man en [minderjarige 1] nodig om de band tussen hen beiden te versterken.
2.7
De man is van mening dat de contacten in de nabije toekomst moeten worden uitgebouwd naar een dag, zodat [minderjarige 1] en hij niet alleen een speelmoment met elkaar zullen hebben, maar ook dat zij samen andere leuke activiteiten kunnen gaan ondernemen. De man acht zich in staat om zelfstandig de zorg voor [minderjarige 1] te dragen en betreurt dat hij steeds wordt onderschat. Zijn einddoel is dat zijn inleidende verzoek wordt toegewezen. Mede daarom handhaaft hij zijn verzoek.
2.8
Met de Raad zijn ter zitting de mogelijkheden besproken hoe de omgangscontacten door een onafhankelijke derde persoon zouden kunnen worden begeleid. Vast staat dat een externe begeleider uit het eigen netwerk niet beschikbaar is. De Raad en partijen zijn het erover eens om deze begeleiding via Team Wijz van de gemeente [gemeente] te laten uitvoeren door een nader aan te wijzen instantie.
2.9
Uit het mede op grond van het gehouden systeemonderzoek en de bevindingen van de kindertherapeute opgemaakte rapport van Sterk Huis blijkt, dat bij [minderjarige 1] sprake is van zowel kindfactoren als omgevingsfactoren, die van invloed zijn op zijn functioneren. Wat betreft omgevingsfactoren wordt gezien dat het contact tussen [minderjarige 1] en de man moeizaam verloopt. Met enige regelmaat voelt [minderjarige 1] zich ongemakkelijk binnen het contact met de man. Daarbij vertoont de man verschillende ASS-kenmerken, die tot gevolg hebben dat hij de signalen van [minderjarige 1] niet goed kan oppikken en kan omzetten in passend handelen. Ten aanzien van de mogelijkheden van de man vallen hierin geen verbeteringen te verwachten. Er is dan ook een noodzaak om de omgang blijvend te begeleiden.
2.1
Ter zitting is gebleken dat de duur van de huidige begeleide omgangsmomenten van telkens 4 uur vanwege de Corona-perikelen tijdelijk zijn teruggebracht naar 2 uur. De duur van 4 uur zou, aldus Sterk Huis, gezien de problematiek van de man bovendien te lang zijn om zich te blijven focussen. De behoefte van [minderjarige 1] aan uitdaging en het snel verveeld zijn maakt het blijven focussen mogelijk nog moeilijker. Vanuit Sterk Huis is het advies om blijvend aandacht te hebben voor de invulling van de omgangscontacten die moeten uitgaan van de mogelijkheden van de man en [minderjarige 1] ten bate van een verbindend contact. Sterk Huis denkt aan een omgang waarbij de bandbreedte van de duur daarvan tussen de 2 en 4 uur ligt. Het advies van Sterk Huis is om de begeleide omgangscontacten voor meerdere jaren in te zetten en ook regelmatig te evalueren, waarbij evaluaties gericht zijn op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en observaties in diens welbevinden.
2.11
Het verzoek van de man houdt in dat zijn omgang met [minderjarige 1] steeds wordt uitgebreid met als uiteindelijk een overnachting van [minderjarige 1] bij hem thuis. Daarnaast wil de man, kort gezegd, dat de vakanties bij helfte worden verdeeld. Daarnaast wil hij een speciale regeling voor de feestdagen. De rechtbank acht, reeds gezien het voorgaande, dat verzoek van de man niet voor toewijzing vatbaar. Hij maximaal haalbare is begeleide omgang van maximaal 4 uur.
2.12
Uitgaande van wat maximaal haalbaar is zal de rechtbank bepalen dat partijen in het belang van [minderjarige 1] de huidige regeling zullen voortzetten, in die zin dat de man en [minderjarige 1] gerechtigd zullen zijn tot het hebben van een begeleid contact met elkaar bij de vrouw thuis van eenmaal per veertien dagen op een zaterdag binnen een bandbreedte van telkens 2 tot maximaal 4 uur. Partijen kunnen in overleg met elkaar een andere dag afspreken. De bedoeling is dat er gewerkt dient te worden aan begeleiding van de omgang door een neutrale derde, dus niet zijnde de vrouw of haar (huidige) partner. Zodra die externe begeleiding beschikbaar is zal de omgang niet meer in de woning van de vrouw plaatsvinden. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat de man en [minderjarige 1] onder deze voorwaarden gerechtigd zullen zijn tot het hebben van contact met elkaar op vaderdag, op de verjaardag van de man en tijdens vakanties en feestdagen, in samenspraak met de externe begeleiding, in nader onderling overleg tussen partijen te regelen. Nu de begeleide omgang beperkt is tot maximaal 4 uur, geldt ook voor die bijzondere dagen of vakanties dat er begeleide omgang zal zijn van maximaal die duur. Deze regeling komt de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] het meest wenselijk voor.
2.13
Ter zitting is gebleken dat partijen hun medewerking verlenen aan alle noodzakelijk geachte hulpverlening. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om de Raad te verzoeken onderzoek te doen naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , zoals ter zitting is geopperd door de (advocaat van de) man. In dit verband is mede van belang dat namens de Raad ter zitting is verklaard dat ook van zijn kant geen noodzaak voor zo’n onderzoek wordt gezien.
2.14
Aangezien ter zitting niet duidelijk is geworden op welke termijn de begeleiding door een neutrale instantie/onafhankelijke derde van start kan gaan en wat aan de zijde van met name [minderjarige 1] in de toekomst zijn mogelijkheden zullen zijn voor een ruimer contact met de man zal de rechtbank de behandeling van de zaak, mede op verzoek van partijen, thans bij eindbeschikking afdoen. Op het verzoek van de man zal derhalve als na te melden worden beslist. Indien in de toekomst op enig moment blijkt dat een ruimere en/of onbegeleide zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige 1] in het belang van laatstgenoemde kan worden geacht, staat het (een van) de partijen vrij om zich daartoe met een nieuw verzoek tot de rechtbank te wenden.
2.15
Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, onder wijziging naar de beschikking van deze rechtbank van 29 maart 2016 (met zaaknummer C/02/312531/FA RK 16-1361), dat de man en de minderjarige [minderjarige 1] [kind] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze zoals hiervoor onder 2.12 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, en in het openbaar uitgesproken op
24 juli 2020, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.