ECLI:NL:RBZWB:2020:3514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19_1380
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 februari 2019, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoeker werd vastgesteld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 12 mei 2020 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en verzoeker een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen door het intrekken van het besluit.

De rechtbank heeft de kosten voor de door een derde verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050,- en daarnaast reiskosten van € 99,80 voor het bijwonen van een zitting en medisch onderzoek. De totale kosten die het UWV aan verzoeker moet vergoeden, bedragen € 1.149,80. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 24 juli 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1380 WIA
uitspraak van 24 juli 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoeker], te [plaatsnaam], verzoeker,

gemachtigde: mr. R.W. van Voorst Vader,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 februari 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake eisers mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en alsnog een IVA-uitkering (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) toegekend.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 12 mei 2020 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
Verzoeker vraagt daarnaast vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van een zitting (€ 15,-) en het ondergaan van medisch onderzoek (psychiater in Den Haag, € 47,20, en neuropsycholoog in Breda, € 37,60), zijnde totaal € 99,80. Ook deze kosten komen op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht de hoogte van de kosten op basis van de tarieven in het openbaar vervoer aannemelijk en ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
De totale te vergoeden kosten bedragen (€ 1.050 + € 99,80 =) € 1.149,80.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.149,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.