ECLI:NL:RBZWB:2020:3563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning en welstandscriteria

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning te [plaatsnaam2], een omgevingsvergunning aangevraagd voor de vervangende nieuwbouw van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere heeft op 18 juli 2016 de vergunning van rechtswege verleend, maar heeft deze later herroepen en geweigerd op basis van een bezwaar van een derde partij. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat in eerste instantie ongegrond werd verklaard door de rechtbank. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het hoger beroep gegrond verklaarde en de eerdere uitspraak vernietigde. Het college moest opnieuw beslissen op het bezwaar van de derde partij, maar heeft in een later besluit de vergunning opnieuw geweigerd. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld, wat leidde tot deze uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank oordeelt dat het college niet op goede gronden heeft geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de eigen welstandscommissie (CRK) positief had geadviseerd over het bouwplan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van de derde partij ongegrond, waardoor de van rechtswege verleende vergunning standhoudt. Eiser krijgt zijn griffierecht terugbetaald en het college wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2127 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[naam eiser], [plaatsnaam], [land], eiser,

gemachtigde: mr. J. Ossewaarde,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[namen derde partij],te [plaatsnaam2],
gemachtigde: mr. R. Wouters.

Procesverloop

In de brief van 28 juli 2016 heeft het college aan eiser medegedeeld dat op 18 juli 2016 de door hem op 25 maart 2016 aangevraagde omgevingsvergunning voor vervangende nieuwbouw van een woning op het perceel [naam perceel] te [plaatsnaam2] (hierna: het perceel) van rechtswege is ontstaan. Het besluit is op 10 augustus 2016 bekendgemaakt. Derde partij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 21 december 2016 heeft het college de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning herroepen en geweigerd de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 22 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 31 oktober 2017 vernietigd, het beroep van eiser ingesteld tegen het besluit van 21 december 2016 gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2016 vernietigd.
In het besluit van 26 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van derde partij tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning gegrond verklaard, deze van rechtswege verleende omgevingsvergunning herroepen en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 juni 2020. Hierbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Namens het college waren mr. J.H.P. Hofs en [vertegenwoordiger college] aanwezig en namens derde partij [namen derde partij].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is sinds 1987 eigenaar van de woning op het perceel [naam perceel] te [plaatsnaam2]. Deze woning wordt door hem als recreatiewoning verhuurd. Op 25 maart 2016 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het slopen van deze woning en het bouwen van een nieuwe woning op het perceel.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: CRK)heeft zich meerdere malen uitgelaten over het bouwplan. Op 28 juni 2016 heeft de CRK aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Bij brief van 28 juli 2016 heeft het college aan eiser medegedeeld dat de gevraagde omgevingsvergunning op 18 juli 2016 van rechtswege is ontstaan, omdat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. De van rechtswege ontstane omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
Tegen deze van rechtswege ontstane vergunning heeft onder meer derde partij bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 december 2016 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 juli 2016 herroepen en alsnog besloten de door eiser gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het gebruik van de woning als recreatiewoning in strijd is met het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 31 oktober 2017 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser hoger beroep ingesteld.
De AbRS heeft geoordeeld dat er onvoldoende reden is om aan te nemen dat eiser de nieuw te bouwen woning als recreatiewoning zal verhuren als dat niet is toegestaan. Het college heeft in redelijkheid niet tot weigering van de omgevingsvergunning op deze grond over kunnen gaan.
Het hoger beroep van eiser wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 31 oktober 2017 vernietigd, het beroep van eiser ingesteld tegen het besluit van 21 december 2016 gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2016 vernietigd. Dit betekent dat het college een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van derde partij.
Op 3 september 2018 heeft het college aan de Stichting Dorp Stad en Land (DSL) een second opinion gevraagd met betrekking tot de welstandsaspecten van het bouwplan.
Op 5 november 2018 heeft de DSL aangegeven dat het bouwplan naar haar mening niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. DSL constateert dat het bouwwerk op een aantal punten niet voldoet aan de vaste- en gebiedsgerichte richtlijnen en het ontwerp niet voldoet aan de minimale kwaliteitsprincipes zoals in het beleid is geformuleerd. Omdat de woning, vanwege disharmonie met omgeving, de dominante dakopbouw, het onevenwichtige geheel van twee bouwstijlen en de moeizame verhoudingen tussen dakopbouw en woning, een negatieve invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving, ziet DSL geen aanleiding af te wijken van het beleid.
Eiser heeft in reactie op de second opinion een brief van prof. ir. W. Patijn, architect en stedenbouwkundige, ingebracht. Patijn concludeert dat het hoofdobject (de woning) qua materiaal, kapvorm en uitstraling past binnen de organische structuur van [plaatsnaam2]. Ook de bouwmassa is harmonieus van vorm, er is bewust gekozen voor een toegevoegde afwijkende en abstract vormgegeven dakopbouw. Dit toont volgens Patijn duidelijk samenhang en richting. Indelingen, verhoudingen en materialisatie van ontwerp zijn consequent uitgevoerd. Dit zorg voor de eenvoudige en abstracte verschijningsvorm van de dakopbouw. Oordelen van DSL over gevel, dak, detaillering, materieel en textuur geven blijk van preoccupatie met moderniteit. Deze zijn een neerslag van een traditionele smaak en missen feitelijke onderbouwing. Indelingen, verhoudingen en materialisatie van het ontwerp zijn consequent uitgevoerd, door de eenvoudige en abstracte verschijningsvorm van de dakopbouw. Er is weldegelijk sprake van een volledige kap en voldoet hiermee aan de gebiedsgerichte richtlijnen voor de Stads- en dorpskernen.
Patijn concludeert dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Op 17 januari 2019 is op verzoek van het college het bouwplan behandeld door de CRK. De CRK heeft aangegeven dat er geen aanleiding is om terug te komen op het advies uit 2016 en dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Op 21 februari 2019 heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Veere een hoorzitting gehouden. Deze commissie heeft het college geadviseerd het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het bestreden besluit - de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning - te herroepen in die zin dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd.
Het college heeft in het bestreden besluit het advies van de commissie bezwaarschriften overgenomen.
Het geschil
2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het bouwplan van eiser voldoet aan de redelijke eisen van welstand, en daarmee de vraag of het college op goede gronden heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen.
Standpunten partijen
3.1
Eiser voert aan dat hij niet begrijpt waarom het college van mening is dat het bouwplan niet aan de vaste en gebiedsgerichte richtlijnen uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 voldoet. Op 28 juni 2016 heeft de CRK positief geadviseerd over het bouwplan. Tijdens de hoorzitting van 27 oktober 2016 is namens het college aangegeven dat het advies van de CRK zorgvuldig tot stand is gekomen.
Het door het college ingeschakelde DSL is bij de totstandkoming van haar oordeel niet zorgvuldig te werk gegaan. Zo is aangegeven dat in het [naam perceel] alleen kleinschalige bebouwing aanwezig is, dit is echter niet juist omdat er twee grote appartementengebouwen zich in het straatje bevinden. Hieruit blijkt dat DSL de situatie ter plekke niet heeft beoordeeld.
De door eiser ingeschakelde professor Patijn is juist zeer bekend met de plaatselijke situatie. DSL heeft een onvolledig toetsingskader aangelegd en er blijk van gegeven niet bekend te zijn met de plaatselijke situatie. Eiser wijst erop dat de CRK op 17 januari 2019 wederom positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Patijn stelt dat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 de ruimte geeft voor dergelijke bouwplannen en dat het voldoet aan de vaste gebiedsgerichte richtlijnen en stelt daarmee vast dat DSL conservatief oordeelt en uit het oog heeft verloren dat de nota die ruimte geeft.
Het is in strijd met het eigen beleid van de gemeente om gebruik te maken van de CRK en vervolgens aan een derde partij (in casu DSL) die de lokale situatie niet kent een second opinion te vragen. De bouwaanvraag voorziet volgens eiser weldegelijk in een traditionele kapvorm. Er wordt slechts een extra element aan toegevoegd dat het geheel verrijkt.
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat er verschillende welstandsadviezen van verschillende deskundigen zijn. In dergelijke gevallen houdt het college vast aan de vaste en gebiedsgerichte richtlijnen opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016. Het bouwplan voldoet niet aan de richtlijnen. Weliswaar biedt de Nota de mogelijkheid af te wijken van de richtlijnen, maar in dit geval ziet het college geen aanleiding hiervan af te wijken. DSL heeft in de second opinion aangegeven dat de te bouwen woning vanwege de disharmonie met de omgeving, de dominante dakopbouw, het onevenwichtig geheel van twee bouwstijlen en de moeizame verhoudingen tussen dakopbouw en woning een negatieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving heeft. Het college volgt de mening van de door eiser ingeschakelde deskundige Patijn niet. De beoordeling van Patijn kan niet worden gezien als een beoordeling van het plan aan de richtlijnen uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016. Patijn heeft vooral kritiek op de inhoud van deze Nota.
De CRK heeft het college geadviseerd gebruik te maken van de mogelijkheid af te wijken van de vaste en gebiedsgerichte richtlijnen. Omdat het bouwplan in meerdere opzichten controversieel is, ziet het college echter geen aanleiding af te wijken van de vaste en gebiedsgerichte richtlijnen.
Wettelijk kader
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Bespreking van de beroepsgronden
5. Aan de orde is de vraag of het college bij het bestreden besluit op goede gronden heeft geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning op het perceel te verlenen.
6. Het college heeft eiser medegedeeld dat op 18 juli 2016 de door hem gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat niet tijdig op de aanvraag is beslist. Hiertegen heeft derde partij bezwaar gemakt. Daarbij heeft derde partij gewezen op de strijdigheid met het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]” en de strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ten aanzien van de strijdigheid met het bestemmingsplan heeft de AbRS in haar uitspraak van 22 augustus 2018 geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot weigering van de omgevingsvergunning op deze grond is kunnen komen.
7. Partijen zijn thans verdeeld over de vraag of het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
7.1
De rechtbank stelt vast dat binnen de gemeente Veere een welstandscommissie (de CRK) adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor te bouwen bouwwerken. De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria. In artikel 9.3 van de Bouwverordening van de gemeente Veere is aangegeven dat de voorzitter, de secretaris en de overige leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers op voorstel van het college worden benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.
7.2
Op 28 juni 2016 heeft de CRK aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS van 22 augustus 2018 diende het college opnieuw op het bezwaar tegen de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning te beslissen. Het college heeft op 3 september 2018 DSL gevraagd om een second opinion uit te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van het college gelegen om de eigen voorgeschreven en door de gemeenteraad benoemde welstandscommissie CRK in te schakelen om een oordeel te geven over de welstandsaspecten. Niet valt in te zien waarom het college een derde in heeft moeten schakelen, zonder eerst de eigen welstandscommissie om advies te vragen. Daarbij komt dat de CRK reeds in 2016 positief over het bouwplan heeft geadviseerd.
De eigen welstandscommissie CRK heeft op 17 januari 2019, na kennis te hebben genomen van het advies van DSL, aangegeven dat er geen aanleiding is om op het eerder ingenomen standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand terug te komen. De CRK blijft van mening dat het plan voldoet aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 en aan de redelijke eisen van welstand. Niet is gebleken dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college niet dit advies bij de besluitvorming kon betrekken. Dat DSL een andere mening is toegedaan, doet hieraan niet af.
7.3
Nu het college niet aan het oordeel van de eigen welstandscommissie CRK voorbij kon gaan, is de rechtbank van oordeel dat er geen strijd is met de redelijke eisen van welstand. Er bestond dan ook geen belemmering om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat de bezwaren van derde partij tegen de van rechtswege verleende vergunning ongegrond worden verklaard. De van rechtswege verleende vergunning houdt hiermee stand.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1). Verder dient het college de door eiser genoemde reiskosten van € 373,97 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van derde partij tegen de van rechtswege verleende vergunning alsnog ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal
€ 1.423,97.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters , rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 29 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevings- vergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Woningwet
Op grond van artikel 8, eerste lid en vijfde lid, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een bouwverordening vast, die voorschriften bevat omtrent de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie.
Bouwverordening gemeente Veere (Bouwverordening)
Artikel 9.1 van de Bouwverordening bepaalt dat de welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevings-vergunning voor het bouwen. De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.
Artikel 9.2 van de Bouwverordening bepaalt het volgende:
De welstandscommissie bestaat ten minste uit een voorzitter, een vast lid en één reservelid, waarvan alle leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan welcultuurhistorie.
Voor de voorzitter en leden worden plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.
De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien de voorzitter en het vaste lid aanwezig zijn.
De voorzitter en leden van de welstandscommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.
De welstandscommissie wordt bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.
Artikel 9.3 van de Bouwverordening bepaalt het volgende:
De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de welstandscommissie en hun plaatvervangers worden op voorstel van burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.
De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.
Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.
Artikel 9.4 van de Bouwverordening bepaalt het volgende:
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
- op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
- de werkwijze van de welstandscommissie;
- op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
- de aard van de beoordeelde plannen;
- de bijzondere projecten.
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijkruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.