4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 24 februari 2019 op de Tol te Werkendam, gemeente Altena, een ongeval heeft veroorzaakt.
De Tol is een voorrangsweg en dit is aan de weggebruikers kenbaar gemaakt door middel van het verkeersbord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Parallel aan De Tol ligt een vrij liggend fietspad. Ongeveer haaks op De Tol en het fietspad ligt de weg waarop verdachte reed. Verdachte vertrok met zijn lijnbus van de daar gelegen bushalte, wilde het fietspad oversteken en op de kruising een paar meter verderop rechtsaf De Tol op rijden. Op de weg die verdachte reed waren, bezien vanuit zijn positie, zowel voor het kruisende fietspad als daarna voor de weg De Tol haaientanden als in de zin van artikel 80 RVV aangebracht. Het verkeer dat vanuit de richting van de bushalte de Tol op wil rijden, moet eerst voorrang verlenen aan de fietsers op dit fietspad. Daarna moet het verkeer vanaf de bushalte voorrang verlenen aan het overige verkeer op De Tol.
Ter hoogte van het fietspad is aan een lichtmast een verkeersspiegel gemonteerd. Deze verkeersspiegel biedt bestuurders die het fietspad willen oversteken zicht op voornoemd fietspad en de daarop rijdende fietsers die het kruispunt van rechts tegemoet rijden.
Verdachte is als bestuurder van een lijnbus vanaf genoemde bushalte richting het kruispunt met het vrij liggende fietspad gereden met de bedoeling om op de kruising vlak daarna rechts De Tol op te rijden. Hij is de voor hem geldende haaientanden voor dat fietspad gepasseerd, terwijl van rechts over dat fietspad [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) op haar fiets kwam aanrijden. Verdachte is vervolgens op het fietspad met zijn lijnbus tegen de linker voorzijde van de fiets gereden, waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen. Zij heeft daarbij letsel opgelopen waaraan zij een paar weken later, te weten op 18 maart 2019, is overleden.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Algemeen kader
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder van een motorrijtuig in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). In deze zaak
Vast staat dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan de voor hem van rechts komende fietser, die op een voorrangsweg reed. Verdachte heeft hier als verklaring voor gegeven dat hij meermalen heeft gekeken, maar de fietser niet heeft gezien. De fietser zou zich mogelijk in de dode hoek hebben bevonden.
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte vanuit stilstand bij de bushalte is weggereden en vlak daarvoor of net daarna naar links en naar rechts heeft gekeken. Op dat moment had hij slechts beperkt zicht op een deel van het door hem te kruisen fietspad, omdat dit nog op enige afstand was gelegen en de weg waarop verdachte reed eerst nog een bocht maakt. Daarnaast staat aan de rechterzijde van de weg waarop verdachte reed een bushokje dat het zicht belemmert. Verdachte is vervolgens op het kruispunt afgereden en is zonder op enig moment zijn snelheid te matigen in één vloeiende beweging het kruisende fietspad opgereden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in een vloeiende beweging rechts de Tol op wilde rijden, nu hij dacht dat er niemand aan kwam. Toen hij het fietspad overstak, reed hij 17 kilometer per uur.
Verdachte heeft al doende naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende en niet op het juiste moment gekeken of er kruisend verkeer aan kwam dat hij voorrang moest geven. Verdachte stelt op het moment van vertrek van de bushalte gekeken te hebben of er fietsers aan kwamen en zegt de fietser niet te hebben gezien. De fietser zat niet in de dode hoek, de fietser was blijkens de camerabeelden immers gedurende drie seconden zichtbaar door de rechtervoorportier van de lijnbus en reed niet parallel aan de bus maar op het haaks gelegen fietspad. In de veronderstelling dat er niets aankwam, wilde de verdachte in een vloeiende beweging het fietspad passeren en De Tol rechts op rijden. Dit betekent dat verdachte, op het moment dat hij eerst in de gelegenheid was om het fietspad te overzien, vlak voor de haaientanden, niet zijn snelheid heeft aangepast en in de verkeersspiegel heeft gekeken, maar onverminderd is doorgereden. Door gebruik te maken van de verkeersspiegel had verdachte de fietser moeten zien en door zijn snelheid fors te verlagen voor de haaientanden voor het fietspad, had hij na het zien van de fietser tijdig kunnen gaan stilstaan.
Juist van verdachte, een beroepschauffeur met ruime ervaring en die bekend is met de ingewikkelde verkeerssituatie ter plaatse, mag extra oplettendheid en voorzichtigheid worden verwacht. Dit is van des te groter belang wanneer een fietspad wordt gekruist, waar zich per definitie kwetsbare verkeersdeelnemers kunnen bevinden. Door in één vloeiende beweging, zonder snelheid te minderen en zonder totaaloverzicht, het fietspad te kruisen om vervolgens de rijbaan op te draaien heeft verdachte een groot risico genomen op een ongeval.
Concluderend stelt de rechtbank dat verdachte niet alleen geen voorrang heeft verleend aan de voor hem van rechts komende fietser, maar dat verdachte tevens niet bij voortduring heeft gelet op het overige verkeer in zijn omgeving. Verdachte heeft ten slotte zijn snelheid niet aangepast om op die wijze een totaaloverzicht van de wegsituatie te verkrijgen om hier vervolgens beter op te kunnen anticiperen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. Zij merkt het rijgedrag van verdachte daarbij aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Daarmee is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.