ECLI:NL:RBZWB:2020:3740
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van te veel betaalde WAO-uitkering door UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een te veel betaalde WAO-uitkering. Eiser ontving een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had daarnaast inkomsten uit zelfstandige arbeid. Het UWV had op 2 november 2018 aan eiser meegedeeld dat hij een bedrag van € 56.113,98 moest terugbetalen, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat er sprake was van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, en voerde aan dat de terugvordering verjaard was.
De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de terugvordering had ingesteld. De rechtbank stelde vast dat er onverschuldigd was betaald en dat de verjaringstermijn op 19 juni 2018 was aangevangen, toen het UWV bekend werd met de inkomensgegevens van eiser die tot een terugvordering leidden. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van dringende redenen om van terugvordering af te zien, en zijn beroep op het vertrouwensbeginsel werd niet gehonoreerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de terugvordering door het UWV.