ECLI:NL:RBZWB:2020:3763

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
02-700026-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Josten
  • mr. Goedegebuur
  • mr. Anker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf wegens onvoldoende medewerking aan klinische opname

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, opgelegd aan de verdachte bij vonnis van 21 februari 2020. De verdachte had de bijzondere voorwaarde om zich te laten opnemen in een kliniek, maar heeft onvoldoende medewerking verleend aan deze voorwaarde. De officier van justitie heeft ter zitting op 30 juli 2020 de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf gehandhaafd, waarbij werd gesteld dat de verdachte niet gemotiveerd was om de klinische behandeling voort te zetten. De verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering, met het argument dat de verdachte een kans moest krijgen om alsnog aan de voorwaarden te voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de opgelegde voorwaarden had overtreden en dat er geen vertrouwen was in zijn motivatie om de behandeling te ondergaan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/700026-17
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres]

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 21 februari 2020;
- het advies van reclasseringsinstelling GGZ Emergis Middelburg van 28 april 2020;
- de vordering van de officier van justitie van 20 mei 2020.
Tijdens het onderzoek ter zitting van 30 juli 2020 is de officier van justitie, mr. Van den Oever, gehoord. Betrokkene is behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
Wel is de raadsman van betrokkene, mr. A.I. Cambier, ter zitting verschenen. Hij is door
betrokkene gemachtigd het woord namens hem te voeren. Verder is de heer T [naam] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.Het oorspronkelijke vonnis

Aan betrokkene is bij het hiervoor vermelde vonnis een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van zes maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaar en met de volgende bijzondere voorwaarden:
* dat betrokkene zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens GGZ Emergis Middelburg;
* dat betrokkene zich gedurende de proeftijd blijft melden bij voornoemde reclasserings- instelling op het adres 4337 EA Middelburg, Vrijlandstraat 33a, zo vaak en zolang de verslavingsreclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat betrokkene ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat betrokkene medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat betrokkene zich gedurende de termijn van maximaal twee jaar of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de verslavingsreclassering nodig achten, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in een kliniek, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 7 maart 2020.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij haar schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Uit het rapport van reclasseringsinstelling GGZ Emergis Middelburg van 28 april 2020
en de daarop ter zitting gegeven toelichting van de deskundige kan worden afgeleid dat betrokkene onvoldoende heeft meegewerkt aan de bijzondere voorwaarde, dat hij zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen in een kliniek. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van de vordering. De officier van justitie deelt voorts het standpunt van de deskundige dat betrokkene telkens beterschap belooft, maar dat hij het laat afweten zodra hij iets moet gaan doen. Daarom is de officier van justitie niet overtuigd van zijn motivatie om de klinische behandeling voort te zetten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en betrokkene de kans te geven alsnog de bijzondere voorwaarde tot opname in een kliniek na te komen. Betrokkene geeft toe dat de eerste weken in de kliniek niet goed zijn verlopen en dat hij drugs heeft gebruikt. Inmiddels ziet hij in dat hij klinisch moet worden behandeld en dat hij zonder hulp niet kan functioneren in de maatschappij. Ook kan daarnaast worden afgevraagd of betrokkene na de time-out nog een kans had moeten krijgen. Betrokkene heeft die kans niet gekregen, terwijl een time-out in beginsel daar wel voor is bedoeld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de vonnisdatum van 7 februari 2020 in de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging een kennelijke misslag betreft, dat verbeterd moet worden gelezen. Evident is immers dat bedoeld wordt het vonnis van 21 februari 2020.
De rechtbank stelt op grond van het reclasseringsadvies van 28 april 2020 en de daarop ter zitting gegeven toelichting van de deskundige vast dat betrokkene de aan hem bij vonnis
van 21 februari 2020 opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Hij heeft immers onvoldoende meegewerkt aan de voorwaarde dat hij zich ter behandeling laat opnemen in een kliniek. Hoewel de GZ-psycholoog betrokkene heeft aangesproken op zijn gedrag bleef hij negatief gedrag vertonen. Een klinische opname lijkt voor betrokkene nog te vroeg en hij lijkt niet doordrongen van het feit dat hij echt een behandeling moet ondergaan. Daarnaast blijkt zijn verblijf op de afdeling zodanig van negatieve invloed op de andere cliënten, dat de kliniek hem ook niet meer terug wil op de afdeling. Verder zijn er sterke aanwijzingen dat betrokkene heeft gesjoemeld met een urinecontrole. Zijn eerder afgenomen urine blijkt immers geheel schoon te zijn, in die zin dat daarin zelfs geen methadon werd aangetoond, terwijl hij dit wel verstrekt krijgt van de kliniek. Dat betrokkene hiermee heeft gesjoemeld wordt door de verdediging ook niet betwist. Hij heeft het daarom aan zichzelf te wijten dat de kliniek niet meer verder met hem wil. Het voorgaande is al voldoende voor toewijzing van de vordering.
Verder neemt de rechtbank nog in aanmerking dat het verleggen van een klinische opname naar een andere zorgaanbieder naar de opvatting van de reclassering tot eenzelfde resultaat zal leiden, mede doordat betrokkene zich onvoldoende behandelbaar heeft opgesteld waar- door gedragsverandering onmogelijk is gebleken. In het rapport komt ook naar voren dat de volgende zinsnede kenmerkend is voor het gedrag van betrokkene: “mooie woorden, maar geen daden die daarbij aansluiten”. Dit lijkt ook nu weer aan de orde te zijn. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat betrokkene nu wel gemotiveerd is om een klinische behandeling te ondergaan. Verder heeft de deskundige ter zitting toegelicht dat betrokkene na de time-out niet opnieuw een kans is gegeven, omdat betrokkene onvoldoende motivatie heeft getoond om de klinische behandeling positief voort te zetten.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de vordering van de officier van justitie toe te wijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden te gelasten.

4.De beslissing

De rechtbank:
- gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, die bij vonnis van 21 februari 2020 is opgelegd in de zaak onder het parketnummer 02/700026-17, ten uitvoer zal worden gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. Josten, voorzitter, mr. Goedegebuur en mr. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting
op 13 augustus 2020.
Mr. Goedegebuur en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.