ECLI:NL:RBZWB:2020:3811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
02-102980-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Beudeker
  • mr. Prenger
  • mr. Soomers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld en bedreiging

Op 12 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 april 2020 in Bergen op Zoom iemand met geweld en onder bedreiging heeft gedwongen om € 50,00 af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 313 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 juli 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte had de aangever met geweld vastgepakt en gedreigd met een mes, wat leidde tot de afgifte van het geld. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder met justitie in aanraking was gekomen, maar dat hij sinds 2017 niet meer voor misdrijven was veroordeeld. De rechtbank achtte het in het belang van de maatschappij dat de verdachte een kans kreeg om zijn positieve ontwikkeling voort te zetten, ondanks het recidiverisico. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, omvatten onder andere een meldplicht en behandeling door een zorgverlener. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich moet houden aan deze voorwaarden om verdere problemen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/102980-20
vonnis van de meervoudige kamer van 12 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. Dordrecht, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Snoeks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 april 2020 in Bergen op Zoom iemand met geweld en onder bedreiging heeft gedwongen om € 50,00 af te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de dreigende woorden: "Ik heb nog een mes bij me, als je geen geld geeft, steek ik je overhoop". Deze bewoordingen staan uitsluitend in de verklaring van aangever en worden niet door andere bewijsmiddelen bevestigd. Voorts wordt door verdachte uitdrukkelijk ontkend dit gezegd te hebben. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een straatroof. Op 15 april 2020 werd hij bij het NS-station in Bergen op Zoom aangesproken door een hem onbekende man. De man vroeg om geld. Toen aangever dit niet wilde geven, heeft de man met kracht zijn keel dichtgeknepen en gezegd: "Ik heb nog een mes bij me, als je geen geld geeft, steek ik je overhoop". Aangever heeft de man daarom € 50,00 gegeven.
Bij de politie heeft verdachte aanvankelijk alles ontkend. Dit terwijl de aangifte wordt ondersteund door de foto van het letsel in de hals van aangever en door de camerabeelden, waarop verdachte is herkend. Ter zitting heeft verdachte het feit bekend, behalve de verdenking dat hij zou hebben gedreigd aangever neer te steken.
De rechtbank is van oordeel dat de woordelijke bedreiging als opgenomen in de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden. De bewoordingen worden uitsluitend benoemd in de aangifte van [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat die aangifte op alle andere punten overeenkomt met overige bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte. Bovendien kent aangever verdachte niet. Hij heeft dan ook geen reden om verdachte te benadelen. Dit in tegenstelling tot verdachte die wel belang heeft bij zijn ontkenning. Verdachte heeft daarnaast ter zitting verklaard dat hij ten tijde van het voorval onder invloed was van alcohol en dat hij daardoor een black-out heeft gekregen. Hij heeft verklaard hierdoor niet alles precies meer te weten. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de aangifte te twijfelen. Hoewel de dreigende bewoordingen uitsluitend blijken uit de aangifte, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanvullend steunbewijs nodig voor dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 april 2020 te Bergen op Zoom, op de openbare weg, het Stationsplein, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro,
dieaan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] bij de hals vast te pakken en vervolgens met kracht in de hals te knijpen en dreigend de woorden toe te voegen: "Ik heb nog een mes bij me, als je geen geld geeft, steek ik je overhoop".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Zij vordert hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen als geadviseerd door de reclassering en deze voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden op te leggen waarvan 91 dagen voorwaardelijk. Hierdoor is het onvoorwaardelijk gedeelte van de straf gelijk aan de voorlopige hechtenis tot aan het moment van de uitspraak. Aan het voorwaardelijke deel van de straf kunnen de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering worden verbonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangever met geweld en een dreigement gedwongen € 50,00 aan hem te geven. Dat is een ernstig feit, zeker nu verdachte als slachtoffer op een plek waar veel omstanders getuige konden zijn van dit voorval. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Naar aanleiding van onderhavige zaak heeft de reclassering een rapport over verdachte uitgebracht. De reclassering omschrijft dat er sprake is van een patroon van vermogensdelicten. Bij verdachte is al jarenlang sprake van schizofrenie gecombineerd met middelengebruik. Ook dit feit heeft plaatsgevonden terwijl verdachte onder invloed was. In het verleden hebben meerdere interventies en (voorwaardelijke) ISD-maatregelen niet geholpen. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en ziet onvoldoende mogelijkheden om het gedrag van verdachte in positieve mate te beïnvloeden. Desondanks zien zowel de behandelaar van verdachte als de reclassering meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij inmiddels zelf de ernst van het feit inziet. Hij schaamt zich voor zijn gedrag. Hij beseft wat hij door het feit op het spel heeft gezet. Na lange tijd dakloos te zijn geweest, had hij een woonplek, woonbegeleiding, bewindvoering en werk bij een zorg-/ kinderboerderij. Verdachte heeft al deze zaken als positief ervaren. Desondanks is hij de fout in gegaan toen hij alcohol ging gebruiken nadat het werk op de boerderij tijdelijk wegviel door de coronamaatregelen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in het verleden meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten. Echter, tot onderhavige zaak is verdachte sinds de onherroepelijke veroordeling op 18 april 2017 niet meer met justitie in aanraking gekomen voor misdrijven. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte baat heeft bij een vaste woonplek en structuur. Pas toen deze structuur door een aanleiding die buiten de invloedsfeer van verdachte lag werd doorbroken, namelijk het tijdelijk stoppen van zijn dagbesteding vanwege de coronamaatregelen, is verdachte opnieuw met justitie in aanraking gekomen voor een misdrijf. Hoewel er gelet op de problematiek van verdachte een recidiverisico bestaat, ziet de rechtbank - indien verdachte een vaste woonplek en structuur kan behouden - geen concrete alarmsignalen dat verdachte in de toekomst wederom een ernstig feit zal begaan. Daarnaast blijkt uit de documentatie van verdachte dat geweld eerder niet of nauwelijks een rol speelde in zijn delictsgeschiedenis.
In de LOVS-oriëntatiepunten wordt bij soortgelijke zaken uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden bij recidive en 10 maanden bij veelvuldige recidive. In zijn algemeenheid sluit deze straf aan bij de ernst van het feit en het belang van de maatschappij bij vergelding. De rechtbank is echter van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak nu niet passend is. Indien aan verdachte een dergelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zal hij zijn woning, begeleiding en dagbesteding kwijtraken. Uit de documentatie van verdachte in combinatie met onderhavig feit is gebleken wat er kan gebeuren als deze structuur voor verdachte wegvalt. Om die reden is het ook in het belang van de maatschappij om de structuur voor verdachte te behouden en daarmee het risico op recidive te verminderen. Een deel van die structuur kan geboden worden door het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 313 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbonden. Dit betekent dat verdachte na deze uitspraak nog 14 dagen in detentie zal blijven. Binnen deze 14 dagen kan de uitvoering van het toezicht worden voorbereid voordat verdachte terugkeert in de maatschappij. Verdachte moet ervan doordrongen zijn dat hij met deze straf een kans krijgt om de voor dit feit ingezette positieve ontwikkelingen voort te zetten. Indien hij desondanks wederom in de fout gaat en/of niet meewerkt aan de voorwaarden, dan loopt hij het risico alles kwijt te raken.
Nu er, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf kan begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de gestelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 313 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Novadic-Kentron. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende
klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal 7 weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
*dat verdachte verblijft in woonvoorziening de Kade te Bergen op Zoom of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Prenger en mr. Soomers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 juli 2020.
De griffier en de oudste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Bergen op Zoom, op de openbare weg, het Stationsplein, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] bij de nek/hals vast te pakken en/of vervolgens met kracht in de nek/hals te knijpen en/of dreigend de woorden toe te voegen "ik heb nog een mes bij me, als je geen geld geeft steek ik je overhoop", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Bijlage II
De bewijsmiddelen
1. Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgenomen als pagina 15 tot en met 17 in het eindproces-verbaal nr. ZB2R020040 / Orlando van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op woensdag 15 april 2020 op het treinstation, adres [straatnaam] te Bergen op Zoom werd ik geroepen door een man ik nog nooit eerder had gezien. Ik hoorde deze man roepen: "He broer. Ik heb 20 euro nodig om te overnachten bij de slaapopvang”. Ik voelde toen dat de man mij vast pakte bij mijn nek en ik voelde dat hij mijn keel met kracht dicht kneep. Ik hoorde hem toen zeggen dat hij ook nog een mes bij zich had en als ik hem geen geld gaf dat hij mij overhoop zou gaan steken. Terwijl de man mij vast hield heb ik mijn portemonnee gepakt en een biljet van vijftig euro aan de man gegeven.
2. De foto’s opgenomen als pagina’s 18 en 19 in het eindproces-verbaal nr. ZB2R020040 / Orlando van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam] , opgenomen als pagina 28 tot en met 32 in het eindproces-verbaal nr. ZB2R020040 / Orlando van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Camerabeelden van de ingang van het NS Station naar het spoor (BGN-103)
22:46:45-22:49:05 uur
Ik herken de persoon die ik op de camerabeelden zie als de verdachte [verdachte] .
4. Het verhoor verdachte op de zitting van 29 juli 2020. Dit verhoor houdt zakelijk weergegeven, in:
Ik heb die man gewoon zijn € 50,00 afgepakt. Ik heb hem vastgehouden. Ik heb het geld gewoon afgepakt en ik ben weggerend. U vraagt mij naar het letsel in de hals van aangever. Dat komt misschien door mijn grote nagels. De voorzitter vraagt mij of ik het geld van aangever heb weggepakt of dat aangever het geld heeft gegeven. Hij heeft het echt gegeven.