In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres had een uitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet, welke per 8 februari 2019 werd toegekend. Echter, Baanbrekers legde arbeidsverplichtingen op en kortte de uitkering vanwege pensioeninkomsten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen het tweede besluit ongegrond. Eiseres ging hiertegen in beroep.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 was eiseres aanwezig, terwijl Baanbrekers zich schriftelijk afmeldde. De rechtbank oordeelde dat eiseres nog procesbelang had, ondanks dat Baanbrekers haar tijdelijk vrijstelde van arbeidsverplichtingen. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen de arbeidsplicht niet-ontvankelijk had verklaard, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit I voor zover het bezwaar van eiseres tegen de arbeidsplicht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde dit bezwaar gegrond.
Daarnaast oordeelde de rechtbank over het beroep tegen het tweede bestreden besluit, waarin Baanbrekers het bruto pensioeninkomen van eiseres in mindering had gebracht op de bijstandsuitkering. Eiseres was van mening dat alleen het netto bedrag in mindering gebracht mocht worden. De rechtbank stelde vast dat Baanbrekers gelijk had en verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank droeg Baanbrekers op het griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden en veroordeelde Baanbrekers in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.