ECLI:NL:RBZWB:2020:3834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
02-130345-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Hoekstra
  • J. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in garage en poging tot brandstichting in woning

Op 19 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1961, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in de garage van haar woning en aan een poging tot brandstichting in haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 mei 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in de garage aan de [adres 2] te Rijen, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor de omliggende woningen en goederen. De verdachte heeft open vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, wat resulteerde in een brand die door de brandweer tijdig kon worden geblust. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 244 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd in verband met reclassering en behandeling.

De zaak is behandeld op de zitting van 5 augustus 2020, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en forensische bevindingen, zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand en het feit dat zij een blanco strafblad heeft. Ondanks deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de gepleegde feiten zeer ernstig zijn en dat er een reëel gevaar bestaat voor herhaling van dergelijk gedrag.

De rechtbank heeft de verdachte ook de verplichting opgelegd om zich te houden aan de voorwaarden van de reclassering, waaronder het ondergaan van behandeling bij GGZ Breburg. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-130345-19
vonnis van de meervoudige kamer van 19 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961
wonende te [adres 1]
raadsman mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht in de garage van haar woning en geprobeerd heeft haar woning in brand te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen haar is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes, de bevindingen van de politie, de verklaringen van getuigen, de verklaring van verdachte en op de forensische bevindingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte op 29 mei 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in de garage, behorende bij de woning aan de [adres 2] in Rijen en dat zij geprobeerd heeft ook de woning in brand te steken.
Dit volgt uit de (forensische) bevindingen van de politie, het onderzoek dat is uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut en uit de verklaringen van getuigen, aangevers en van verdachte zelf.
Met betrekking tot het onder twee tenlastegelegde merkt de rechtbank nog het volgende op. De rechtbank beziet deze tenlastelegging in samenhang met het dossier. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen in het dossier af dat verdachte de intentie heeft gehad om brand te stichten in de woning en dat sprake was van een begin van uitvoering. De intentie om brand te stichten in de woning en het daarvoor alles in gereedheid brengen blijkt uit het in aanraking brengen van vuur met een goed, zoals vermeld in de tenlastelegging, in casu met kartonnen dozen in de garage, in combinatie met het klaarleggen van een lint van doeken vanaf de garage door het gehele huis en het brengen van benzine in die woning. De aanwezigheid van benzine in de woning leidt de rechtbank af uit het feit dat de politie in de woning de geur van benzine ruikt en dat die geur zelfs in sterke mate in de naastgelegen woning te ruiken is. Hoewel verdachte zich niet kan herinneren de doeken te hebben neergelegd gaat de rechtbank daar wel vanuit aangezien zij heeft verklaard dat niemand anders in de woning is geweest en alleen zij beschikking had over de sleutel van de woning.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 29 mei 2019 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen opzettelijk brand heeft gesticht in een aan een (twee-onder-een-kap) woning aangebouwde garage aan de [adres 2] , immers heeft verdachte opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde garage en aanwezige goederen
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor (de inhoud van) die garage en/of aangelegen woning en/of van omliggende garages en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van de naastgelegen woningen te duchten was;
2
op 29 mei 2019 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een (twee-onder-een-kap) woning gelegen [adres 2] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden, in elk geval
levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 244 dagen voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden. Tevens is verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het op dit moment goed gaat met verdachte. Ze is weer samen met haar man en ze is onder behandeling bij de GGZ. Ook haar afspraken met de reclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis komt ze goed na. Met het langdurige voorarrest is recht gedaan aan de ernst van de feiten. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een periode van acht maanden doet geen recht aan de verminderde verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en het geringe gevaar voor recidive. Voor wat betreft het onvoorwaardelijke gedeelte is een periode van vier maanden voldoende.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de garage van haar woning en aan een poging tot brandstichting in haar woning. Het gevaarzettende karakter van het handelen van verdachte is groot geweest. Het was midden in de nacht en de buren in de aangrenzende woningen lagen te slapen.
Vuur is onvoorspelbaar en kan zich zeer snel verspreiden indien het niet tijdig wordt geblust. Het is een geluk dat de brand wel tijdig is ontdekt door buurtbewoners anders was het leed waarschijnlijk niet te overzien geweest. Als ook de woning vlam had gevat was de schade enorm geweest. Door snel handelen van de brandweer is een volledige woningbrand voorkomen kunnen worden.
De rechtbank acht de door verdachte gepleegde feiten zeer ernstig
Bij de beoordeling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft. Verder heeft de rechtbank in straf verminderende zin rekening gehouden met wat over verdachte is vermeld in de deskundigenrapporten die over verdachte zijn uitgebracht.
Uit de rapporten van psychiater [naam 1] blijkt dat verdachte in de periode voorafgaande aan het plegen van de feiten oververmoeid was, veel stress ervaarde en slecht sliep. Stress als gevolg van diverse problemen binnen het gezin van verdachte. Vanwege traumatische ervaringen in haar jeugdjaren is verdachte ook al sinds enkele jaren onder behandeling in verband met een posttraumatische stressstoornis. Het lijkt er op dat verdachte inmiddels in een wat rustiger vaarwater is gekomen.
Door de verdediging is aangevoerd dat, gegeven de volstrekt onbegrijpelijke keuze die verdachte heeft gemaakt ten tijde van het plegen van de feiten, moet worden aangenomen dat de bij haar vastgestelde aandoening van PTSS het oordeelsvermogen van verdachte moet hebben aangetast. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet nu de rechtbank in de rapporten van de deskundigen geen aanknopingspunten ziet die zouden moeten leiden tot het oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Dat het inmiddels weer iets beter gaat met verdachte leidt de rechtbank af uit de reclasseringsrapporten die zijn uitgebracht over verdachte en uit de verklaring van de deskundige ter zitting.
Met verdachte is inmiddels een intakegesprek gehouden bij de GGZ nadat zij eerder een EMDR-traject heeft ondergaan. Momenteel zit verdachte in een verlengde intakefase bij GGZ Breburg. Bij verdachte is geen sprake van een psychotische problematiek. Verdachte beseft dat zij behandeling nodig heeft vanwege de bij haar bestaande problematiek. Zij gaat trouw naar haar therapie en zij komt haar afspraken na.
De reclassering acht toezicht vanuit de reclassering met daarbij ambulante behandeling en met een mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, geïndiceerd, waarbij ook de mogelijkheid moet bestaan dat verdachte gecontroleerd wordt op het gebruik van alcohol.
Met de deskundigen, de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft. Hierin ziet de rechtbank dan ook aanleiding om het advies van de reclassering te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur, mede gelet op de ernst van de feiten passend is. Een fors gedeelte daarvan zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en tevens om een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk te maken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting en een poging daartoe. Gelet op de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Ter zitting is hierover door de deskundige nog verklaard dat met name onrust in haar naaste omgeving een risicofactor is. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 244 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk op 24 augustus 2020 te 12.00 uur zal melden bij Reclassering Nederland en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal 7 weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden
voorwaarden enhet op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen
reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Hoekstra en mr. Voorn, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 augustus 2020.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 29 mei 2019 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen opzettelijk brand heeft gesticht in een aan een (twee-onder-een-kap) woning aangebouwde garage aan de [adres 2] , immers heeft verdachte opzettelijk met vuur textiel (bedrenkt met (een)
brandbare stof(fen)) aangestoken, in elk geval (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde garage en/of aanwezige goederen
geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor (de inhoud van) die garage en/of aangelegen woning en/of ( van) omliggende garages en/of woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van de naastgelegen woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of ander te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 29 mei 2019 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een (twee-onder-een-kap) woning gelegen [adres 2] , met dat opzet textiel (bedrenkt met (een) brandbare stof(fen)), in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met textiel, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden, in elk geval
levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB4R019053 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 105 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer BVH-nummer 2019123543 van de regionale politie Zeeland-West-Brabant, team forensische opsporing, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (hierna te noemen proces-verbaal 2).
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , pagina 20 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe namens mijn ouders aangifte van vernieling van hun garagebox/aanbouw door toedoen van brandstichting, in Rijen, [adres 3] . Afgelopen nacht, woensdag 29 mei 2019 omstreeks 03.00 uur, heeft er een brand gewoed naast onze woning.
Ik hoorde dat iemand tegen mij zei: "Brand". Vervolgens had ik mijn ouders wakker gemaakt. Met z'n drieën zijn wij naar beneden gegaan. Beneden aangekomen zag ik dat er via de bijkeuken rook naar binnen kwam. Eenmaal buiten zag ik dat de rookontwikkelingen bij de buren, [adres 2] te Rijen, extreem waren. Er kwam ontzettend veel rook uit hun garagebox. Tevens zag ik de eerste vlammen al naar buiten kwamen. Vervolgens zag ik dat de brandweer met een slijptol de garagedeur open maakte en de brand bluste. Tevens zag ik tijdens het blussen dat de brandweer met twee rode jerrycans en vervolgens met doeken/lakens naar buiten kwam.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , pagina 33 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vannacht, woensdag 29 mei 2019, omstreeks 03.15 uur, lag ik samen met mijn vrouw in mijn woning aan de [adres 4] te Rijen te slapen toen ik wakker werd gemaakt door mijn vrouw. Mijn vrouw vertelde mij dat er iemand aanhoudend op de voordeurbel stond te bellen. Terwijl ik naar beneden liep rook ik een sterke benzinelucht en hoorde ik onze rookmelder afgaan. Het was een doordringende benzinelucht die ik in mijn gehele woning rook. Ik ben voor de straat opgelopen en zag dat de garage van huisnummer 14 in brand stond. Ik hoorde de brandweer of politie zeggen dat wij heel veel geluk hadden gehad want wanneer zij een kwartier later waren geweest dan was misschien wel heel ons dak eraf gevlogen.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 29 mei 2019, omstreeks 03.00 uur, kreeg ik de melding om te gaan naar de [straatnaam] te Rijen. Mensen zouden rook hebben gezien wat afkomstig zou zijn vanaf de [straatnaam] . De brand is gevonden aan de [adres 2] te Rijen. De brandweer was vrijwel tegelijk ter plaatse. De brandweer is gelijk begonnen met blussen. Tevens zijn de woningen aan de [straatnaam] , die naast [adres 2] lagen, ontruimd door ons. Ik zag dat de brand inderdaad uitsloeg. Ik zag dat de schuur in brand stond en dat de schuur, van perceelnummer 16, ook vlam begon te vatten. De brandweer heeft met een zaag de deur van de schuur van [adres 2] geopend. Ik zag, nadat de deur geopend was, dat de gehele schuur in brand stond van binnen. Nadat de brand was geblust door de brandweer en nadat de rook was geklaard, zijn de brandweerlieden de woning via de achterdeur naar binnen gegaan. De brandweerlieden hebben de voordeur geopend vanuit binnen. Op dat moment rook ik, verbalisant [naam 4] , een sterke benzinelucht. Ik hoorde de brandweerlieden zeggen dat de woning bezaaid lag met doeken welke gedrenkt zouden zijn in benzine. Hierdoor zouden de explosiemeters afgaan bij de brandweerlieden op het moment dat zij de woning betraden. Na het luchten van de woning zijn de brandweerlieden de woning opnieuw in gegaan.
In de woonkamer, in de keuken, op de trap, achter de woning, op de eerste verdieping en op zolder lagen meerdere doeken gedrenkt in benzine. Tevens zijn er meerdere rode jerrycans aangetroffen met benzine in de woning.
De brandweerlieden gaven aan dat dit extreem brandgevaarlijk was en dat als ze een kwartier later waren geweest de woning geheel in brand zou hebben gestaan. Tijdens de brand waren er 2 honden en een papegaai aanwezig in de woning. Deze waren op dat moment in de woonkamer. Op de [adres 2] te Rijen staat mevrouw [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1961, als enige ingeschreven.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 40 van proces-verbaal 1, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 29 mei 2019 omstreeks 04:15 uur verzocht collega [naam 5] ons uit te kijken naar verdachte [verdachte] . Ik hoorde dat de verdachte reed in een zwarte Suzuki Celerio met het kenteken [kenteken] . Om 04:54 uur zag ik dat genoemd voertuig geparkeerd stond, op de parkeerplaats gelegen aan de Wethouder van Dijklaan te Dorst. Ik zag dat er een vrouw als bestuurder in het voertuig zat.
Op woensdag 29 mei 2019 om 04:59 uur hield ik de verdachte op heterdaad aan ter zake brandstichting. Ik zag dat er op de bijrijdersstoel een papieren zak met aanmaakblokjes stond. Ik zag dat er op de bijrijdersstoel een kleine doorzichtige plastic tas met daarin een aantal aanmaakblokjes stond. Ik zag dat er in de middenconsole van het voertuig een pak shag lag met daarin een aansteker. Ik zag dat er naast de pak shag een lege sigarettendoos lag met daarin een aansteker. Ik opende de kofferbak en zag dat er in de kofferbak een rode jerrycan met benzine stond en er daarnaast een trechter lag.
Het proces-verbaal van bevindingen van forensisch brandonderzoek woning, pagina 1 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderzoek aan de woning [adres 2] .
Wij zagen dat rechtsvoor in de garage een brand had gewoed. Wij zagen dat een stapel kartonnen dozen had gebrand. De balken van het dak, boven de brandhaard, waren ingebrand. De overige schade in de garage betrof roet en smeltschade veroorzaakt door de hete rookgassen. Wij zagen dat de rookgassen aan de bovenzijde van de deuren aan de voor- en achterzijde van de garage, via de sponningen, naar buiten waren getreden. Wij zagen dat op de oprit voor de garage wasmanden, twee rode jerrycans, delen van de keuken uit de garage en beplating van de garagedeur stonden. Wij zagen dat in de wasmanden handdoeken, lakens, kleding en een witte jerrycan met de opdruk "terpentine" lagen. Wij zagen dat achter de woning, op het terras, twee rode jerrycans stonden en een stapel handdoeken lag.
Uit door de brandweer gemaakte foto's bleek ons dat de goederen, door ons aangetroffen op de oprit en achter op het terras, afkomstig waren uit de woning en dat deze ter voorzorg door de brandweer uit de woning waren gehaald en op genoemde plaatsen waren weggezet. Ook was op de door de brandweer gemaakte foto's te zien dat de handdoeken en lakens, afkomstig uit de woning, een soort van lont hadden gevormd. Een lont vanaf de achterdeur van de garage naar de keukendeur en een lont vanaf de voordeur naar de overloop op de eerste verdieping. Wij zagen dat in de woning, op de rugleuningen van de eettafel stoelen en de fauteuils handdoeken lagen. Wij zagen dat op de vloer van een slaapkamer op de eerste verdieping rechtsachter in de woning, handdoeken en een laken lagen.
Conclusie:
Gezien het bovenstaande kan door ons gesteld worden dat de brand rechtsvoor in de garage, behorende bij de woning [adres 2] , is ontstaan door het al dan niet opzettelijk achterlaten of inbrengen van vuur, in welke vorm dan ook. Ook kan door ons worden gesteld dat er, gezien het aantreffen van een soort lont bestaande uit een aaneenschakeling van handdoeken en lakens die vermoedelijk waren besprenkeld met een ontbrandbare vloeistof, is gepoogd deze in brand te steken dan wel de brand te laten uitbreiden vanuit de garage in de richting van de woning. Door een tijdig ontdekken en blussen van de brand werd dit voorkomen.
Gemeen gevaar
Door de brand was gemeen gevaar voor goederen en of personen ontstaan. De brand heeft gewoed in de garage behorende bij de woning. Deze garage was aan de linkerzijde geschakeld aan de garage behorende bij de naastgelegen twee-onder-een kap woning. Ten tijde van de brand waren de naastgelegen woningen bewoond.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdachte, pagina 7 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Forensisch onderzoek
De aangehouden verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1961 bevond zich in afwachting van het door mij in te stellen forensisch onderzoek een van de verhoorruimtes.
Ter plaatse ontving ik van de aldaar aanwezige medewerker van politie de kledingstukken van de aangehouden verdachte. Ik hoorde dat zij deze kledingstukken had gedragen bij haar aanhouding. Bij de ontvangst van de kleding, alsmede tijdens het hierna genoemde forensisch onderzoek rook ik de mij ambtshalve bekende geur van (motor)benzine.
Forensisch onderzoek aan de verdachte
Met behulp van de "pilot handbemonsteringskit ontbrandbare vloeistoffen", werden beide handen van de verdachte door mij bemonsterd op de eventuele aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen (AAMJ5521NL).
Het hierna omschreven spoor en sporendragers werden gewaarmerkt en op de daartoe
geschikte wijze veiliggesteld:
Spoornummer PL2000-2019123543-122645
SIN AAMJ5521NL
Datum: 29 mei 2019 om 06:57 uur
Handen verdachte [verdachte]
Het deskundigenrapport, inhoudende een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 15 van proces-verbaal 2, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraagstelling
"Bevat het monster vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare
vloeistof? Zo ja, in welke productklasse valt deze ontbrandbare vloeistof?”
Conclusie
SIN: AAMJ5521NL
In beide handbemonsteringen zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Daarnaast is ethanol aangetoond. Ethanol kan een gevolg zijn van alcoholische consumptie, het kan ook (deels) afkomstig zijn van motorbenzine.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 augustus 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de woning aan de [adres 2] in Rijen via de voordeur verlaten en achter me dichtgetrokken. Er is niemand anders in de woning geweest. De sloten van de woning waren veranderd en alleen ik had een sleutel van de woning.
Ik heb geen verklaring voor de benzine die op mijn handen is aangetrokken. Ik heb die dag niet getankt.