ECLI:NL:RBZWB:2020:3848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20 _ 6669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar inzake aanvraag individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.F. Vermaat, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college met betrekking tot haar aanvraag voor individuele begeleiding voor sport en vrije tijd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank constateerde dat het college op 2 december 2019 de aanvraag van eiseres had afgewezen, maar dat het college niet tijdig had beslist op het bezwaar dat eiseres op 8 december 2019 had ingediend. De beslistermijn was overschreden, en eiseres had het college op 11 mei 2020 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelde dat het college binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moest nemen en deze aan eiseres moest bekendmaken.

Daarnaast verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en droeg het college op het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 262,50. De rechtbank legde een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het college de termijn overschreed, met een maximum van € 15.000,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, en openbaar gemaakt op 18 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6669 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M.F. Vermaat,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college betreffende haar aanvraag om individuele begeleiding voor sport en vrije tijd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij besluit van 2 december 2019 heeft het college de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding bij sport- en vrijetijdsactiviteiten op grond van de Wmo 2015 afgewezen.
Eiseres heeft op 8 januari 2020 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en bij brief van 22 januari 2020 dit bezwaar aangevuld.
Bij brief van 11 mei 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld.
Bij brief van 26 mei 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
De rechtbank heeft het college bij brief van 29 mei 2020 en aangetekend verzonden herinneringen van 17 juni 2020 en 29 juni 2020 verzocht de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft hierop geen reactie ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb). Het besluit is van 2 december 2019. Het bezwaarschrift is op 8 december 2019 bij het college ingediend. Het college had dus uiterlijk op 6 april 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres het college op 11 mei 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 18 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.