ECLI:NL:RBZWB:2020:3872

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4560
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 17 juli 2019, waarbij zijn Ziektewet-uitkering (ZW) per 23 januari 2019 is beëindigd. Eiser, werkzaam als productiemedewerker, had zich op 23 december 2017 ziek gemeld vanwege beenklachten na een ongeval. Na een hersteldverklaring door de bedrijfsarts op 18 januari 2018, heeft het UWV op 22 maart 2018 medegedeeld dat eiser weer geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot bezwaar van eiser. Dit bezwaar werd gegrond verklaard, waardoor eiser zijn ZW-uitkering behield tot 23 januari 2019, toen het UWV na een eerstejaarsbeoordeling besloot de uitkering te beëindigen.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Het UWV was vertegenwoordigd door een medewerker, terwijl de werkgever niet aanwezig was. Eiser heeft toestemming gegeven aan de werkgever om zijn medische gegevens in te zien. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst, waarbij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) betrokken waren. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b adequaat heeft gerapporteerd over de belastbaarheid van eiser en dat de door hem geselecteerde functies, waaronder stikster meubelbekleding en medior soldering operator, passend zijn. De rechtbank concludeert dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4560 ZW

uitspraak van 19 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Derde partij: [derde partij]. (werkgever),

gemachtigde: mr. M.H. Feiken.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger uwv]. Namens de werkgever is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.
Eiser heeft toestemming verleend aan de werkgever om kennis te nemen van medische gegevens die in het dossier zijn opgenomen.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk heeft hij zich op
23 december 2017 bij de werkgever ziek gemeld vanwege beenklachten na een ongeval op het werk. Eisers werkgever is eigenrisicodrager. Op 18 januari 2018 is eiser op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest die hem hersteld heeft verklaard voor zijn werk met ingang van 19 februari 2018. Bij besluit van 22 maart 2018 heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij per 19 februari 2018 weer geschikt is voor het verrichten van zijn werk en dat zijn ZW-uitkering wordt beëindigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 3 september 2018 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard. Als gevolg hiervan is eiser per 19 februari 2018 nog steeds arbeidsongeschikt voor zijn werk en heeft hij recht op een ZW-uitkering.
Bij besluit van 12 december 2018 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 23 januari 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 23 januari 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft eisers dossier bestudeerd en hem gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser beperkingen heeft op het gebied van staan en lopen als gevolg van beenklachten. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 november 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de al aanwezige medische informatie en de door eiser in de bezwaarprocedure overgelegde informatie van orthopeed Caron van 25 juni 2019 en een MRI verslag van 15 maart 2019. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken op de hoorzitting en hem aansluitend lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de beperkingen correct zijn weergegeven in de opgestelde FML met uitzondering van die op de aspecten 4.19 “lopen tijdens het werk” en 4.22 “knielen of hurken”. De verzekeringsarts b&b vindt dat eiser voor “lopen tijdens het werk” beperkt is; hij kan zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag (ongeveer 1 uur) lopen. Voor “knielen en hurken” vindt de verzekeringsarts b&b dat eiser dat wel kan, maar beperkt in frequentie tot maximaal 4 keer per uur. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de gewijzigde FML van 12 juli 2019.
5.2
Eiser heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onvoldoende beperkingen in de FML zijn opgenomen en dat hierdoor de geduide functies ten onrechte als passend worden beschouwd. Eiser blijft bij zijn standpunt dat knielen of hurken voor hem niet of nauwelijks mogelijk is. Eiser wijst erop dat de bedrijfsarts DE Bekker van ArdoSZ eerder al tot deze conclusie was gekomen. De verzekeringsarts b&b is daar volgens eiser te gemakkelijk aan voorbij gegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt stuurt eiser het verslag van de bevindingen van fysiotherapeut Aalbers mee die hem op
22 juli 2019 in het kader van een letselschadeprocedure heeft onderzocht. Deze heeft onder meer gerapporteerd dat een squat slechts tot 100 graden mogelijk is. Daaruit volgt volgens eiser dat hij niet volledig kan knielen of hurken om bijvoorbeeld iets van de grond of onder uit een rek te pakken. Op de zitting heeft eiser hieraan nog toegevoegd dat hij als gevolg van zijn klachten niet lang kan zitten en dat het opstaan daarna moeilijk en pijnlijk is.
5.3.
Namens de werkgever is aangevoerd dat deze zich volledig kan vinden in het standpunt van het UWV en dat eisers ZW-uitkering terecht is beëindigd per 23 januari 2019.
5.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts b&b bij eiser niet te geringe medische beperkingen heeft vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De rechtbank kan zich vinden in de gemotiveerde conclusie van de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 24 oktober 2019 dat uit het in beroep overgelegde verslag van de fysiotherapeut niet volgt dat eiser niet of nauwelijks kan knielen of hurken. Ook kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen waar hij nogmaals wijst op hetgeen hij in de heroverweging in bezwaar heeft overwogen: “met betrekking tot het knielen/hurken valt niet in te zien waarom belanghebbende dit niet zou kunnen. Over links zou gelet op de op de datum in geding vrijwel genezen kuitruptuur sowieso geen probleem moeten zijn. Hurken met het rechterbeen is een grotere aanslag op de voet en niet volledig mogelijk zijn. Op een of beide knieën zitten is mogelijk gebleken. Gelet op de - waargenomen en ook wel enigszins te begrijpen - moeizame uitvoering wil ik deze belasting in frequentie beperken tot 4x per uur”.
De rechtbank overweegt dat de in beroep overgelegde medische informatie van orthopeed Vandenberghe geen nieuw licht op de zaak werpt omdat deze al bij de verzekeringsarts b&b bekend was en daarmee rekening is gehouden. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de op 28 juli 2020 ingezonden gegevens, te weten afspraakkaarten en een emailbericht van de fysiotherapeut geen betrekking hebben op de datum in geding.
Dat de eerdere beoordeling van de bedrijfsarts over eisers belastbaarheid met betrekking tot knielen of hurken anders was, leidt er niet toe dat de verzekeringsarts een zwaardere motiveringsplicht heeft op dit aspect indien hij de belastbaarheid anders vaststelt. De rechtbank overweegt dat bovendien de beoordeling van de medische beperkingen door de bedrijfsarts in een ander beoordelingskader plaatsvindt dan dat van de ZW omdat het is gericht op de re-integratiemogelijkheden.
Gelet op deze overwegingen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
Niet gebleken is dat in de FML van 12 juli 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de gewijzigde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: stikster meubelbekleding (Sbc-code 272043), medior soldering operator (Sbc-code 111180) en wikkelaar (Sbc-code 267053).
Eiser heeft aangevoerd dat de functie van stikster ten onrechte geschikt wordt geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in deze functie moet worden gehurkt en geknield en dat hij dat niet kan.
6.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 15 juli 2019. In de bijlage C van dit rapport heeft de arbeidsdeskundige b&b een toelichting gegeven op de signaleringen, waaronder die op aspect 4.22 “knielen/hurken”. In de functie van stikster komt knielen/hurken niet dagelijks tijdens 5 werkuren 1 maal ongeveer 1 minuut voor. De arbeidsdeskundige b&b rapporteert dat deze functie, alsmede de overige geselecteerde functies, voor eiser geschikt zijn, gelet op de frequentie in combinatie met de duur van de belasting, waardoor er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid op dit aspect.
De rechtbank acht overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 23 januari 2019.
Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 19 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.