In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 17 juli 2019, waarbij zijn Ziektewet-uitkering (ZW) per 23 januari 2019 is beëindigd. Eiser, werkzaam als productiemedewerker, had zich op 23 december 2017 ziek gemeld vanwege beenklachten na een ongeval. Na een hersteldverklaring door de bedrijfsarts op 18 januari 2018, heeft het UWV op 22 maart 2018 medegedeeld dat eiser weer geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot bezwaar van eiser. Dit bezwaar werd gegrond verklaard, waardoor eiser zijn ZW-uitkering behield tot 23 januari 2019, toen het UWV na een eerstejaarsbeoordeling besloot de uitkering te beëindigen.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Het UWV was vertegenwoordigd door een medewerker, terwijl de werkgever niet aanwezig was. Eiser heeft toestemming gegeven aan de werkgever om zijn medische gegevens in te zien. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst, waarbij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) betrokken waren. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b adequaat heeft gerapporteerd over de belastbaarheid van eiser en dat de door hem geselecteerde functies, waaronder stikster meubelbekleding en medior soldering operator, passend zijn. De rechtbank concludeert dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.