ECLI:NL:RBZWB:2020:3887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
C/02/373445 JERK 20-1167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van contactherstel met de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. Het verzoek was gericht op het herstellen van contact tussen de minderjarigen en hun vader, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De minderjarigen hebben duidelijk aangegeven geen contact meer te willen met hun vader, wat hen emotioneel en identiteitsmatig onder druk zet. De kinderrechter oordeelt dat de doelen van de ondertoezichtstelling te algemeen zijn en niet zijn toegespitst op de specifieke situatie van de minderjarigen, waardoor deze niet uitvoerbaar zijn voor de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter wijst op de langdurige en emotionele strijd tussen de ouders, die al negen jaar aanhoudt, en de ineffectiviteit van eerdere hulpverlening. De kinderrechter concludeert dat er geen redelijke verwachting is dat de ondertoezichtstelling zal bijdragen aan een verbetering van de situatie van de minderjarigen. De kinderrechter hoopt echter dat er in de toekomst ruimte ontstaat voor contact tussen de minderjarigen en hun vader, maar acht het verzoek tot ondertoezichtstelling op dit moment niet in het belang van de minderjarigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens : C/02/373445 / JE RK 20-1167
datum uitspraak: 11 augustus 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2008, hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[voornaam minderjarige 1] ,

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 11 juni 2020, ingekomen bij de griffie op
12 juni 2020;
- het aanhoudingsverzoek van de moeder met daaraan gehecht een brief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] van 26 juni 2020.
- de e-mailberichten van de vader van 29 juni 2020 en 27 juli 2020;
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting op 30 juni 2020.
Op 28 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige 1] , die apart is gehoord,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

De standpunten

De Raad stelt dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan en verwijst voor een nadere onderbouwing van het verzoek naar zijn op 11 juni 2020 uitgebrachte rapport. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Ze zijn getuige geweest van en worden tot op heden nog blootgesteld aan spanningen en strijd tussen hun ouders. De Raad heeft zorgen over de impact die deze strijd heeft op de minderjarigen. De loyaliteitsgevoelens van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan onder druk omdat ze bij beide ouders niet openlijk loyaal kunnen zijn naar de andere ouder. Sinds een jaar is er geen contact meer tussen de minderjarigen en hun vader. Beide minderjarigen, en met name [voornaam minderjarige 1] , wijzen hun vader als ouder volledig af. De Raad maakt zich ernstige zorgen wat dit voor hun emotionele en identiteitsontwikkeling betekent. Het is in het belang van de minderjarigen dat ze onbelast en structureel contact hebben met beide ouders. Daarnaast is het belangrijk dat de minderjarigen een positief, dan wel neutraal vaderbeeld hebben.
Desgevraagd heeft de vertegenwoordigster van de Raad aangegeven dat het beoogde contactherstel tussen de minderjarigen en de vader bijvoorbeeld kan plaatsvinden in de vorm van begeleide contactmomenten. De Raad handhaaft het verzoek.
[voornaam minderjarige 1] heeft verteld dat zij geen contact meer wil met haar vader. Zij is klaar met het gedrag van haar vader en de manier waarop hij haar en [voornaam minderjarige 2] heeft behandeld. Een voorbeeld hiervan is dat hij de badkamer binnenkomt als zij staat de douchen. Zij vindt dat niet normaal en wil dat niet. [voornaam minderjarige 1] geeft aan afstand te hebben genomen van haar vader en dat bevalt haar goed. Bij haar moeder heeft ze nu rust. Zij heeft geen behoefte aan gesprekken met hulpverleners of een jeugdzorgwerker en wil dan ook geen ondertoezichtstelling. [voornaam minderjarige 1] geeft aan dat dit ook geldt voor [voornaam minderjarige 2] .
De moeder heeft ter zitting verklaard dat de minderjarigen door gebeurtenissen in het verleden geen contact meer willen met hun vader. Ze zijn hier heel stellig in. Dat de Raad dit contact nu geforceerd wil gaan herstellen, vindt zij dan ook verschrikkelijk. Er is in het verleden al veel hulpverlening betrokken geweest en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben met verschillende hulpverleners gepraat. Dat heeft allemaal niet geholpen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn toe aan rust. De moeder staat daarom niet achter een ondertoezichtstelling.
De vader heeft in een schriftelijke reactie verklaard dat de moeder al jarenlang tegenwerkt bij het uitoefenen van zijn vaderschap. De minderjarigen berusten hierdoor in de situatie en hebben de kant van de moeder en haar partner gekozen. De vader ziet een ondertoezichtstelling als een mogelijkheid om deze situatie te veranderen.
Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat er weinig draagvlak bestaat voor een ondertoezichtstelling. Uit het verleden is gebleken dat de reeds ingezette hulpverlening niet heeft geholpen. Er zijn stevige programma’s ingezet bij beide ouders, die niets hebben opgeleverd. De GI zou het nu met diezelfde middelen moeten gaan doen en de vraag is of dat nu wel gaat werken. Daarnaast zijn de doelen en de aanbevelingen in het raadsrapport voor de GI te algemeen en te breed. De GI kan de theorieën in het raadsrapport volgen, maar vraagt zich af of een ondertoezichtstelling in de praktijk uitvoerbaar is nu er geen concrete opdracht ligt en er veel weerstand tegen hulpverlening bestaat bij de moeder en de minderjarigen.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de situatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uiterst zorgelijk is. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in hun ontwikkeling worden bedreigd. Verder is duidelijk dat de noodzakelijke zorg om die bedreiging weg te nemen niet wordt geaccepteerd door de ouders en de minderjarigen.
De ouders zijn al ruim negen jaar verwikkeld in een hevige, emotionele onderlinge strijd. Er is jarenlang veel hulpverlening ingezet voor de ouders en de minderjarigen. De inzet van intensieve vormen van hulp vanuit Veilig Thuis, Pro6 en Sterk Huis, hebben echter niet tot verbetering van de situatie geleid. De ouders zijn nog steeds niet in staat om met elkaar op een constructieve manier afspraken te maken over de minderjarigen en de situatie is alleen maar verslechterd. Hierdoor zijn de minderjarigen het vertrouwen in de hulpverlening volledig kwijtgeraakt en hebben ze grote weerstand tegen een nieuw hulpverleningstraject in het kader van een ondertoezichtstelling. Verdere inzet van hulpverlening wordt door de moeder ook niet ondersteund. De vader is niet op de zitting verschenen en heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door de kinderrechter te worden gehoord. Uit zijn e-mailberichten begrijpt de kinderrechter dat hij achter het verlenen van een ondertoezichtstelling staat.
Uit het raadsrapport blijkt dat de doelen van de ondertoezichtstelling erop zien dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onbelast en structureel contact hebben met beide ouders. Ze moeten een positief, dan wel neutraal vaderbeeld hebben. Daarnaast moeten ze in staat zijn om hun gevoelens te herkennen en te uiten. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de ondertoezichtstelling is gericht op contactherstel tussen de minderjarigen en de vader. Ook ter zitting heeft de vertegenwoordigster van de Raad aangegeven dat contactherstel de primaire focus blijft.
De kinderrechter is van oordeel dat er op deze manier volledig voorbij wordt gegaan aan de draagkracht van de minderjarigen. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben uitdrukkelijk aangegeven dat ze niet meer open staan voor contactherstel met hun vader vanwege gebeurtenissen in het verdere maar ook meer recente verleden. Uit het raadsrapport blijkt dat de vader geen goed beeld lijkt te hebben van de behoeften van de minderjarigen en zich moeilijk kan inleven in hun situatie. De Raad heeft naar het oordeel van de kinderrechter te weinig aandacht voor de realiteit van de minderjarigen. Het (blijven) forceren van contactherstel kan averechts werken en daardoor ook schadelijk zijn voor de minderjarigen. [voornaam minderjarige 1] heeft in haar brief en ter zitting heel stellig aangegeven niet meer open te staan voor gesprekken met hulpverleners. Dit geldt ook voor [voornaam minderjarige 2] . Gelet hierop is de kinderrechter met de GI van oordeel dat de doelen van de ondertoezichtstelling te algemeen zijn en onvoldoende zijn toegespitst op de situatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , waardoor deze voor de GI niet uitvoerbaar zijn.
De Raad heeft gesteld dat om iets te kunnen bereiken binnen de ondertoezichtstelling, de ouders eerst aan hun onderlinge verstandhouding moeten werken. Pas daarna kan worden ingezet op contactherstel. De kinderrechter overweegt dat de verhouding tussen de ouders in de afgelopen negen jaar alleen maar is verslechterd. Daar komt bij dat de moeder en de minderjarigen zeer negatief tegenover hulpverlening en contactherstel staan, met name vanwege de mislukte hulpverleningstrajecten de afgelopen jaren. Bovendien staan de GI gedurende een eventuele ondertoezichtstelling geen andere middelen ter beschikking dan de reeds ingezette hulpverlening. De kinderrechter acht het dan ook niet waarschijnlijk dat er binnen afzienbare tijd (voldoende) verbetering komt in de onderlinge relatie van de ouders.
Gezien het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat niet te verwachten is dat de doelen van de ondertoezichtstelling zullen worden behaald binnen een voor de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Zij acht een ondertoezichtstelling derhalve momenteel niet van toegevoegde waarde en niet in het belang van de minderjarigen. De kinderrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.
Tot slot merkt de kinderrechter op dat het feit dat de ondertoezichtstelling niet wordt verleend, niet betekent dat de kinderrechter daarmee aangeeft dat contactherstel tussen de minderjarigen en de vader niet belangrijk is. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat er door een periode van rust, bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] over enige tijd alsnog ruimte ontstaat voor een vorm van contact met hun vader.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020 door
mr. C. Phillips, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Janssen, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.