4.2.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 6 augustus 2017 omstreeks 03.30 uur op de snelweg A58 te Breda een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij sprake was van een frontale botsing tussen een bestelauto van het merk Peugeot (type partner, kenteken [kenteken 1] ) en een personenauto van het merk Chrysler. Verdachte was de bestuurder van de Peugeot en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was de bestuurder van de Chrysler. [slachtoffer] heeft door het ongeval onder andere een gebroken rib en verschillende kneuzingen over haar hele lichaam opgelopen. De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Algemeen kader
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 6 augustus 2017 rond 3.30 uur de A58 is opgereden tegen de rijrichting in en daar is blijven spookrijden tot de botsing met de auto van [slachtoffer] plaatsvond. Spookrijden is in beginsel aan te merken als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Van een of meer redenen waarom dat in deze zaak niet zo zou zijn, is niet gebleken. Integendeel, verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 5 op 6 augustus 2017 een fles cognac heeft gedronken. Iets meer dan een uur en nog een glas brandy later, heeft hij stomdronken zijn auto gepakt en is daarmee gaan (spook)rijden met de aanrijding met [slachtoffer] als gevolg. Het verbaast de rechtbank dan ook niet dat verdachte zelf zich eigenlijk niets kan herinneren van de toedracht van het ongeval. Hij heeft echter wel schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Een objectieve vaststelling van het alcoholgehalte bij verdachte door een voltooide ademanalyse of een bloedonderzoek heeft door zijn weigeringen niet kunnen plaatsvinden. Op grond van de eigen verklaring van verdachte en de uitslag van het voorlopig ademonderzoek acht de rechtbank echter ook de strafverzwarende omstandigheid bewezen dat verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW. Verdachte verkeerde in zodanige mate onder invloed van alcohol verkeerde dat hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat hij niet tot behoorlijk besturen van zijn auto in staat was.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe het door [slachtoffer] opgelopen letsel moet worden aangemerkt.
Letsel
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [slachtoffer] door de aanrijding een whiplash heeft opgelopen. Objectieve medische informatie van een terzake deskundige arts daarvoor ontbreekt. De gebroken rib en kneuzingen over haar hele lichaam leveren, op zichzelf gezien, geen zwaar lichamelijk letsel op. Gelet op de brief van fysiotherapeute Konings van 17 januari 2018 kan wel worden vastgesteld dat [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen, dat daaruit voor haar tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.
OordeelGelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 6 augustus 2017;
- het proces-verbaal rijden onder invloed, pagina 83 tot en met 84 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017188507 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal (in)vordering rijbewijs, pagina 85 tot en met 86 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017188507 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 6 augustus 2017;
- het proces-verbaal rijden onder invloed, pagina 83 tot en met 84 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017188507 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant;;
- het proces-verbaal (in)vordering rijbewijs, pagina 85 tot en met 86 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017188507 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant.