In deze zaak heeft eiser, die in detentie verblijft, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen besluiten van het UWV over de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser heeft zijn beroep ingesteld na het bestreden besluit van 14 november 2019, waarin het college van burgemeester en wethouders van Tilburg zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde vanwege een overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een telehoorzitting op 30 juli 2020, waarbij zowel eiser als een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 2 december 2018 in detentie zat en de besluiten niet had ontvangen. Eiser voerde aan dat het college op de hoogte was van zijn detentie, maar de rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van het bezwaar bij eiser zelf lag. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder de termijnen voor het indienen van bezwaarschriften en de voorwaarden waaronder een termijnoverschrijding verschoonbaar kan zijn.
De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, omdat eiser en de penitentiaire inrichting geen adreswijziging hadden doorgegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.