ECLI:NL:RBZWB:2020:4110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
02-255769-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hoekstra
  • A. van Kralingen
  • J. Gillesse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en verboden wapenbezit

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 13 december 2018 in Breda geld uit de kassalade van een café had gestolen. Tijdens de diefstal bedreigde hij de uitbaatster met een vuurwapen. De officier van justitie achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging voerde aan dat er geen sprake was van diefstal omdat de verdachte nog geld van de uitbaatster tegoed had. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, maar niet voor de geweldscomponent, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het wapen op de uitbaatster had gericht. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging met geweld, maar werd wel schuldig bevonden aan diefstal en verboden wapenbezit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarbij rekening werd gehouden met het strafblad van de verdachte en de impact van de feiten op de benadeelde partij. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, maar de rechtbank wees de vordering tot immateriële schade af, omdat de verdachte was vrijgesproken van de bedreiging met geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/255769-18
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats]
thans zonder een bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te ’s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte in [café 1] geld uit de kassalade van aangeefster heeft gestolen. Toen hij kort daarna een straat verderop in [café 2] werd aangetroffen heeft hij aangeefster met een vuurwapen bedreigd om dat geld te kunnen houden en/of zijn vlucht te verzekeren of om [aangeefster] te laten vrezen voor haar leven. Als feit twee is het verboden bezit van dat vuurwapen ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij acht het verband tussen de diefstal van het geld en het tonen van het vuurwapen zodanig dat het feitencomplex dient te worden gekwalificeerd als diefstal met geweld. Dat er korte tijd en enige afstand zit tussen de diefstal en het tonen van het wapen doet daaraan niet af. Ook het verboden wapenbezit acht zij bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat van diefstal geen sprake is omdat verdachte nog geld van aangeefster tegoed had. Van wederrechtelijke toe-eigening is daarom geen sprake. Voor wat betreft het aangetroffen vuurwapen heeft de verdediging aangevoerd dat het wapen niet aan verdachte maar aan aangeefster toebehoorde. De patronen waren wel in het bezit van verdachte. Het was de bedoeling dat hij die aan aangeefster zou leveren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 13 december 2018 in Breda [café 1] heeft bezocht. Aangeefster [aangeefster] is daarvan de uitbaatster. Op enig moment tijdens dat bezoek, toen [aangeefster] in de keuken stond en haar man, getuige [getuige 1] , achter de bar, heeft verdachte het toilet bezocht en daarna tegen [getuige 1] gezegd dat er een lekkage in het toilet was. [getuige 1] is daarop naar de lekkage gaan kijken waarna verdachte de kassalade heeft geopend en daaruit ongeveer € 150,-- heeft gepakt waarmee hij het café heeft verlaten. Hiermee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van diefstal.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte met [aangeefster] de afspraak had gemaakt dat hij 35 patronen aan haar zou leveren, en dat hij, omdat zij die niet wilde betalen, om die reden geld uit de kassalade heeft gepakt.
Dit verweer miskent het basisbeginsel dat het recht een dergelijke eigenrichting niet toestaat en wordt reeds daarom verworpen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden maken dat een diefstal met geweld bewezen kan worden geacht.
Voor de rechtbank staat voldoende vast dat, nadat verdachte de greep uit de kassa had gedaan, een cafébezoeker [getuige 1] heeft gewaarschuwd waarna deze direct tegen [aangeefster] heeft geroepen dat verdachte de kassalade had gepakt. [aangeefster] is direct na die waarschuwing naar buiten gerend in de richting van [café 2] , een café om de hoek op nog geen 150 meter afstand. Nadat [aangeefster] dat café binnenging om te waarschuwen zag zij verdachte aan de bar zitten. Gelet op de direct opeenvolgende gebeurtenissen en de korte afstand tussen beide cafés gaat de rechtbank er van uit dat er tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte in [café 2] hooguit enkele minuten hebben gezeten zoals [aangeefster] ook heeft verklaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat noch de afstand, noch het tijdsverloop aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal met geweld in de weg staan.
Nadat [aangeefster] haar geld van verdachte terug heeft gevraagd, ontstaat er een schermutseling waarbij verdachte zijn rechterhand in zijn rechter jaszak steekt. [aangeefster] heeft verklaard dat zij zijn hand uit zijn jaszak heeft gehaald en dat toen bleek dat hij met die hand een klein pistool vasthield. Deze verklaring wordt in grote lijnen door getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] bevestigd. [aangeefster] heeft verder verklaard dat verdachte dit vuurwapen op haar heeft gericht, althans aan haar heeft getoond waardoor zij zich bedreigd voelde. Getuige [getuige 4] en [getuige 3] hebben hierover niet verklaard en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat verdachte het wapen op iemand heeft gericht. Bij gebrek aan steunbewijs is de rechtbank van oordeel niet bewezen kan worden dat verdachte een vuurwapen op [aangeefster] heeft gericht.
Hoewel verdachte het wapen in zijn hand heeft gehad en dat wapen op enig moment voor de omstanders zichtbaar is geweest, blijkt niet uit het dossier dat verdachte het vuurwapen heeft getoond met de intentie om zijn buit veilig te stellen danwel daarmee voor zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Uit zowel de verklaring van [aangeefster] als uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat verdachte niet zelf het wapen uit zijn zak haalde maar dat door [aangeefster] moeite is gedaan om de hand van verdachte waarmee hij het pistool in zijn zak vast had uit diens jas te halen. Voor het tonen van het wapen door verdachte met de bedoeling om daarvan voornoemde dreiging uit te doen gaan is er daarmee onvoldoende bewijs. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de geweldscomponent zoals die in het primair tenlastegelegde is opgenomen.
Feit 2
[aangeefster] en drie getuigen hebben eensluidend verklaard dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had toen zijn hand uit zijn jaszak werd gehaald. Reeds hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Uit deskundigenonderzoek is voorts gebleken dat het een vuurwapen is in de
zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie (WWM).
Voor wat betreft de 35 kogelpatronen heeft verdachte niet betwist dat hij die voorhanden heeft gehad. Ook daarvan is door deskundigenonderzoek vastgesteld dat het munitie is in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III, van de WWM. De rechtbank is daarom van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario dat aangeefster het vuurwapen in zijn jaszak zou hebben gestopt, acht de rechtbank niet alleen ongeloofwaardig maar staat ook op gespannen voet met de eigen verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij 35 patronen aan [aangeefster] zou leveren, dat zij die niet wilde betalen en dat hij daarom die patronen nog in zijn binnenzak had. In het doosje met patronen dat in zijn zak werd aangetroffen zaten echter maar 29 patronen. Wel zaten er nog 6 patronen van hetzelfde merk in het vuurwapen. Hoe 6 van die 35 te leveren patronen dan in een pistool dat volgens verdachte van aangeefster zou zijn terecht komen vermeldt verdachte echter niet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:hij op 13 december 2018 te Breda, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 150 euro) geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] ,
feit 2:hij op 13 december 2018 te Breda, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten: een revolver (model British Bulldog, kaliber .320 (7,65mm), serienummer 1282) en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten: vijfendertig kogelpatronen (kaliber .320, 7,65mm voorzien van de bodemstempel “GFL 320”, merk Fiocchi) voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat slechts het voorhanden hebben van 35 patronen bewezen kan worden en dat de sanctie die daar volgens de oriëntatiepunten van de LOVS bij hoort nog in de boetesfeer ligt. Indien de rechtbank toch meer feiten bewezen acht dan is in ieder geval geen langere straf dan het voorarrest gerechtvaardigd. De raadsman heeft aangevoerd dat het gerechtshof de voorlopige hechtenis heeft opgeheven op grond van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale diefstal waarbij hij om de diefstal mogelijk en gemakkelijk te maken de waterleiding van het café van aangeefster heeft vernield. Die omstandigheid acht de rechtbank strafverzwarend. Uit het omvangrijke strafblad van verdachte blijkt dat hij zich al tientallen jaren met grote regelmaat schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Verdachte is in 2018 nog voor een tweetal vermogensdelicten veroordeeld. Hieruit blijkt dat verdachte zich stelselmatig niets aantrekt van de (eigendoms)rechten van een ander. Gelet hierop acht de rechtbank alleen al voor de diefstal een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.
Voor wat betreft het verboden wapenbezit acht de rechtbank strafverzwarend dat het wapen was doorgeladen en werd gedragen in de openbare ruimte. Verdachte had het wapen zelfs al in zijn hand genomen. Het ongecontroleerde voorhanden hebben en gebruik van vuurwapens moet krachtig worden bestreden. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank verder in aanmerking dat onder andere [aangeefster] hevig is geschrokken van het feit dat verdachte dit wapen, in zijn zak, in zijn hand bleek te hebben. Zij ondervindt daar nog steeds de gevolgen van. Gelet hierop acht de rechtbank voor het vuurwapenbezit een hogere straf dan vermeld in de LOVS oriëntatiepunten passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten een vrijheidsbenemende straf van twaalf maanden moet worden opgelegd.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het oordeel van het gerechtshof te
’s Hertogenbosch, dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, enkel het feit waarvoor verdachte op dat moment in voorlopige hechtenis verbleef betrof.
De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangeefster] vordert een materiele schadevergoeding van € 122,64. Dit bedrag betreft een spoedreparatie van de door verdachte kapot getrokken waterleiding. Zij vordert daarnaast een immateriële schadevergoeding van € 1.630,-- omdat zij hevig van het vuurwapen is geschrokken, met name omdat het vuurwapen door verdachte op haar zou zijn gericht.
De rechtbank is van oordeel dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde materiële schade en de bewezenverklaarde diefstal en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Kort voordat verdachte naar het toilet ging was er nog geen lekkage – zoals blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 5] – en na het bezoek van verdachte aan het toilet blijkt de waterleiding kapot getrokken. Direct nadat [getuige 1] het toilet is ingegaan om de lekkage te repareren pakt verdachte het geld uit de kassalade. Hieruit volgt dat het kapottrekken van de waterleiding bedoeld was om een onbewaakt moment in het café te creëren om de diefstal te vergemakkelijken waarmee er voldoende verband bestaat tussen de diefstal en de gevorderde schade. Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de wettelijke rente toekennen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De immateriële schade heeft de benadeelde partij gebaseerd op de omstandigheid dat verdachte een vuurwapen op haar heeft gericht en dat zij daardoor therapie heeft moeten ondergaan en nog steeds last van angstgevoelens heeft. Hoewel deze immateriële schade aannemelijk is kan de vordering niet worden toegewezen, aangezien verdachte is vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat sprake zou zijn geweest van bedreiging met geweld. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van haar vordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van € 5,- aan verdachte, omdat verdachte redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.2
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het onder verdachte in beslag genomen wapen en de munitie onttrekken aan het verkeer. Het betreffen voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:diefstal
feit 2:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 122,64 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2018 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] € 122,64 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot immateriële schadevergoeding en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van € 5,- (goednummer: G2134841);
- verklaart onttrokken aan het verkeer onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen:
een wapen (goednummer: G1970351) en munitie (goednummer: G1970354);
Dit vonnis is gewezen door mr. Hoekstra, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2020.
mr. Van Kralingen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
feit 1 primair:hij op of omstreeks 13 december 2018 te Breda, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 150 euro) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, toen aldaar een (geladen) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangeefster] heeft gericht en/of die [aangeefster] een (geladen) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2018 te Breda, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 150 euro) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 13 december 2018 te Breda, althans in Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een (geladen) vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die voornoemde [aangeefster] te richten en/of een (geladen) vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [aangeefster] te tonen, althans handelingen van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 310 en/of 285 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op of omstreeks 13 december 2018 te Breda, althans in Nederland,een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten: een revolver (model British Bulldog, kaliber .320 (7,65mm), serienummer 1282) en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:vijfendertig, althans een of meerdere kogelpatronen (kaliber .320, 7,65mm voorzien van de bodemstempel “GFL 320”, merk Fiocchi) voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie).
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1 primair:
1. Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte (opgenomen als bijlage op pagina 31-33 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2018293604) van de politie Eenheid Zeeland-West- Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [aangeefster] :
Vandaag, 13 december 2018, was ik aanwezig in mijn café. Dit is [café 1] in Breda. Er kwam een man mijn café binnen. De man ging aan de bar zitten. Mijn man [getuige 1] kwam vervolgens thuis. Ik ben naar de keuken gelopen om soep te maken. [getuige 1] zei dat er een lekkage was in het herentoilet en ging naar de wc. Een paar seconden later riep [getuige 1] naar mij:
“ [aangeefster] , hij heeft de la gepakt. Hij heeft het geld gepakt.”Ik ben direct naar buiten gerend. Ik liep [café 2] binnen. Ik zag de man zitten die zojuist in mijn café had gezeten. Er zaten ongeveer twee tot drie minuten tussen dat [getuige 1] mij riep en dat ik het café binnen liep. Ik sprak hem aan. Ik wilde mijn geld terug. Hij stond op en werd agressief. Ik heb het geld teruggekregen maar dat was later. Hij greep naar zijn zak. Ik zag dat hij iets uit zijn zak pakte. Ik zag dat het een vuurwapen was. Ik pakte het wapen van de man af. U vraagt mij hoeveel geld hij had meegenomen uit mijn kassalade. Ik kreeg van de man briefgeld terug. Dat waren twee briefjes van € 5,-, zes van € 10,- en vier van € 20,-.

2. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige (opgenomen als bijlage op pagina 41-43 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2018293443) van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [getuige 5] :

Op 13 december 2018 zat ik in [café 1] te Breda. Ik zag dat een voor mij onbekende man aan de bar zat. Ik ben toen naar de wc gegaan. Toen ik terug kwam zag ik dat de onbekende man naar de wc liep. Ik zag dat de man na een paar minuten regelrecht op [getuige 1] afliep. Ik hoorde de man zeggen
"er lekt iets bij het kraantje in de wc". Ik dacht nog bij mezelf:
"ik heb niets gezien". Ik zag dat [getuige 1] een waterpomptang pakte en een emmer mee naar de wc nam. Ik zag dat de man achter de bar stond en naar het midden van de bar liep. Ik zag dat de man een lade opentrok. Ik zag dat dit de bovenste lade betrof. Ik zag vervolgens dat de onbekende man er met zijn hand iets uit pakte. Ik zag dat hij het voorwerp welke hij uit de lade had gepakt in één van zijn zakken deed. Omdat ik vaker in dit café kom weet ik dat [getuige 1] en [aangeefster] hier hun geld in bewaren. Ik zag dat de man vervolgens het café uit liep. Ik zei tegen [getuige 1] :
“volgens mij heeft hij geld weggehaald”. Ik zag dat [getuige 1] naar de lade liep waarna ik hoorde dat hij [aangeefster] riep, welke op dat moment nog boven was.
Ten aanzien van feit 2:

3. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige (opgenomen als bijlage op pagina 46-48 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2018293443) van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [getuige 3] :

Op 13 december 2018 ben ik naar [café 2] in Breda gegaan. Er kwam een persoon binnen. Deze persoon liep naar de bar. Een minuut of vijf later kwam [aangeefster] binnen. Ik hoorde [aangeefster] zeggen:
"Meneer, alstublieft geef mijn geld terug."Ik zag dat de man zelf zijn hand uit zijn jas haalde en ik zag meteen een klein donker grijs pistooltje die hij vast had. Ik zag ook dat de man zijn vinger om de trekker van het pistool had. Het lukte mij uiteindelijk om het pistool van hem af te pakken. De man pakte uiteindelijk zijn portemonnee en gaf [aangeefster] een geldbedrag. Hij probeerde nog iets uit zijn jaszak te pakken, bleek een doosje te zijn met kogeltjes.

4. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen (opgenomen als bijlage op pagina 65-66 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2018293443) van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Wij waren als eerste ter plaatse en zijn het café binnengegaan. Wij hebben [verdachte] direct aangehouden. Ik zag dat [verbalisant 2] een veiligheidsfouillering uitoefende op [verdachte] . Ik zag dat [verbalisant 2] uit de zak van de hoodie een doosje gevuld met munitie haalde. Tijdens de fouillering zag ik dat een vrouw een wapen liet zien. Ik hoorde haar zeggen dat dit het wapen was, wat ze hadden afgepakt van [verdachte] .
Verdachte: [verdachte] , [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] .

5. Het ambtsedig proces-verbaal van ‘omschrijving op een vuurwapen gelijkend voorwerp met munitie (opgenomen als bijlage op pagina 88-89 van het proces- verbaal genummerd PL2000-2018293443) van de politie Eenheid Zeeland-West- Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Omschrijving revolver:Het in beslag genomen voorwerp is een in België vervaardigde, centraalvuur revolver van het model British Bulldog, kaliber .320 (7,65mm) Het wapen is voorzien van het serienummer 1282.
Juridische omschrijving revolver:Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Omschrijving munitie:Uit de revolver werden zes patronen in beslag genomen. Bij de revolver werd verder nog een doosje met negenentwintig patronen in beslag genomen. Dit betroffen alle eenheidspatronen van het kaliber .320 (7,65 mm) voorzien van bodemstempel “GFL 320” van het merk Fiocchi.
Juridische omschrijving munitie:De omschreven munitie is munitie die geschikt is voor vuurwapens van categorie III en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie.