ECLI:NL:RBZWB:2020:4112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
02-085725-20, 96-257332-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Gillesse
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor de naastgelegen woning

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 maart 2020 in Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht in een camper. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandstichting gemeen gevaar voor de naastgelegen woning met zich meebracht. De verdachte, die thans gedetineerd is, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.T. Stoof. Tijdens de zitting op 20 augustus 2020 zijn de standpunten van de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de brandstichting wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat de oorzaak van de brand niet overtuigend kon worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet, onder andere door verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat resulteerde in een reëel risico voor de naastgelegen woning. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij een zorginstelling.

De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet duidelijk was welk bedrag zij nog vergoed wilde hebben. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/085725-20 + 96/257332-18 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres 1]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Dordrecht
Raadsman: mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op dit onderzoek ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte op 28 maart 2020 in Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht in een camper, met brandgevaar voor de naastliggende woning.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het bewijs bestaat uit de aangifte van [aangeefster] , de processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Volgens het Openbaar Ministerie valt specifiek uit hetgeen verdachte heeft verklaard tegenover de twee getuigen af te leiden dat verdachtes opzet erop gericht is geweest brand te stichten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard en dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet overtuigend worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De oorzaak van de brand is niet onderzocht. De onderzoeksbevindingen in het dossier geven geen uitsluitsel over het ontstaan daarvan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Opzet
De rechtbank overweegt dat het in de aanhef van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht genoemde opzet slechts gericht behoeft te zijn op het brandstichten en niet gericht behoeft te zijn op het teweeg brengen van de in dat artikel genoemde gevolgen. Er dient een concrete gevaar te zijn voor personen of goederen dat daaruit voortvloeit. Voorts is niet van belang of de dader dat gevaar daadwerkelijk heeft voorzien.
Conclusie:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. Hij heeft op een tijdstip kort na het ontstaan van de brand in een telefoongesprek aan zijn moeder verteld dat hij de camper in brand had gestoken. Uit die conversatie bleek verder dat hij op dat moment het voornemen had opgevat om ook andere spullen van aangeefster in brand te steken. Verdachte had blijkbaar de intentie om spullen van aangeefster te verbranden. Dat verdachte ten tijde van dit gesprek wist dat in de camper brand woedde blijkt uit het feit dat hij vlak na het ontstaan van de brand tegen een voorbijganger heeft gezegd dat die 112 moest bellen. Tot slot moet het geheel van deze gebeurtenissen worden beschouwd tegen de achtergrond van een conflictsituatie. Verdachte is door het conflict dat hij had met aangeefster, in combinatie met zijn drankgebruik, kennelijk rancuneus geworden en heeft vervolgens de brand aangestoken. Uit de hiervoor omschreven gedragingen in combinatie met de gemoedstoestand waarin verdachte zich bevond, leidt de rechtbank af dat hij willens en wetens brand heeft gesticht.
Het verweer, dat verdachte niet opzettelijk brand heeft gesticht, wordt verworpen.
Gemeen gevaar voor goederen
Gemeen gevaar voor goederen is aanwezig indien het gevaar zich uitstrekt tot andere roerende en/of onroerende goederen dan het voorwerp waarin brand wordt gesticht. Het louter in brand steken van eigen goederen valt niet onder dit delictsbestanddeel.
Conclusie:
Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat de camper vrijwel tegen de zijgevel van de woning van aangeefster aan heeft gestaan en op nog geen meter afstand van haar garagebox. De brandweer heeft vastgesteld dat een raam van de erker aan de voorzijde van de woning, als gevolg van de hitte, is gebarsten. Het is ook mogelijk geweest dat brand zou overslaan naar die woning. Door optreden van de brandweer is deze situatie voorkomen. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat er een reëel risico heeft bestaan dat de brand zich verder zou uitbreiden naar de naastliggende woning. De rechtbank acht bewezen dat er gemeen gevaar voor de naast liggende woning en de inboedel daarvan heeft bestaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 28 maart 2020 te Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht in een camper, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die camper gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een vlak daarnaast liggende woning en de inboedel van die woning te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht gedurende een proeftijd van twee jaar. Tijdens de proeftijd dient verdachte zich te conformeren aan de voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, waarbij ook een contact- en locatieverbod met aangeefster zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de duur van het voorarrest te beperken en deze te laten eindigen op de dag waarop deze zaak inhoudelijk is behandeld. Voorts is verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen van de zaak met parketnummer 96/257332-18, zodat verdachte na die veertien dagen op de dag van de uitspraak in vrijheid zal worden gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 28 maart 2020 in Etten-Leur brand gesticht in een camper waardoor er gevaar is ontstaan voor de daarnaast gelegen woning en de inboedel van die woning. Dit feit is volstrekt onacceptabel. Het incident moet voor aangeefster een zeer angstige ervaring zijn geweest, zeker omdat de brandstichter een ex-partner betrof aan wie zij onderdak heeft gegeven. Het algeheel welzijn van aangeefster is hierdoor negatief beïnvloed, zo blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Het feit is ernstig vanwege de gevaarlijke situatie die verdachte in het leven heeft geroepen en omdat vuur onvoorspelbaar is. Dat de gevolgen hiervan uiteindelijk beperkt zijn gebleven, is geenszins aan verdachte te danken. Bovendien geldt dat gebeurtenissen als deze ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor dergelijke misdrijven met justitie in aanraking is geweest. Verdachte heeft volhard in onwetendheid over de toedracht en daarmee geen verantwoordelijkheid willen nemen voor datgene wat is voorgevallen.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het NIFP-consult van 6 april 2020 en het rapport van Reclassering Nederland van 4 juni 2020. De reclassering heeft gerapporteerd dat het recidiverisico wordt verhoogd door problematiek op het gebied van alcohol, middelengebruik, huisvesting, relaties met anderen en psychosociaal functioneren. Er zijn aanwijzingen voor verslavingsproblematiek. De reclassering acht een onderzoek naar het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis of psychiatrische ziekte bij een forensische polykliniek geïndiceerd. Verdachte is niet in staat om zelfstandig problemen op te lossen en het is zorgelijk dat hij in een kwetsbare positie verkeert. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting (met mogelijkheid van klinische opname) en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daaraan de voorwaarden verbinden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport van 4 juni 2020. Daarnaast zullen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op een contact- en locatieverbod ten opzichte van aangeefster.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Op het schadeopgaveformulier zijn geen bedragen ingevuld. Nadien zijn ter onderbouwing van de vordering bijlagen ingezonden. Er is sprake van een factuur van de verzekeraar, foto’s van de camper na de brand, een begeleidend schrijven van rechtsbijstandsorganisatie en verzekeraar [Naam 1] en de vaststelling van het totaalschadebedrag door [Naam 2]
De rechtbank kan uit deze stukken echter niet opmaken welk bedrag (of deel daarvan) de benadeelde partij al vergoed heeft gekregen en welk bedrag aangeefster nog vergoed wil hebben als gevolg van de schade die is opgetreden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek op dit punt voor de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden, die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 augustus 2019, ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 96/257332-18 worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als
algemene voorwaarde:
- dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic- Kentron-GGZ reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron-GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op aangeven van Novadic-Kentron-GGZ. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan in dat geval een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat verdachte verblijft in maatschappelijke opvang van het Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op aangeven van organisatie maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met [aangeefster] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- dat verdachte zich op geen enkel moment zal begeven in de [adres 2] te Etten-Leur en het havengebied van Dinteloord, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straffen die bij vonnis van 26 augustus 2019 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn opgelegd in de zaak onder parketnummer 96/257332-18
ten uitvoer zullen worden gelegd, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.

Benadeelde partij

- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gillesse, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2020.
mr. Van Kralingen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Etten-Leur opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een camper, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die camper geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een vlak daarnaast liggende woning en/of de inboedel van die woning te duchten was;
(artikel 157 aanhef, sub 1 Wetboek van Strafrecht)

12.Bijlage II

De bewijsmiddelen

1. Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte, opgenomen als bijlage op pagina 34-37 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [aangeefster] :

Mijn ex-vriend heeft mijn, op mijn oprit geparkeerd staande, camper in de brand
gestoken waardoor deze geheel is uitgebrand. Ik heb een relatie gehad met [verdachte] . Ik gaf hem toestemming te verblijven in mijn camper welke ik geparkeerd heb staan op de oprit naast mijn woning. Ik ben omstreeks 18.00 uur naar de camper gelopen. De deur werd door [verdachte] geopend. Ik zag aan zijn gedrag en gezicht dat hij weer eens gezopen had en ik heb hem daarmee geconfronteerd. Ik heb [verdachte] in het gezicht geslagen. Ik was zo kwaad dat hij weer bezopen was dat ik de halfvolle fles aan zijn mond gezet heb, waardoor de wodka in zijn mond en over zijn kleren liep. Ik had de stekker voor elektriciteit naar de camper eruit getrokken. Ik ben in mijn auto weggereden. Ik besloot terug te rijden naar mijn woning. Ik heb aan de voorzijde en de zijde bij mijn kamper camera's hangen. Ik ben beelden van de camera’s gaan bekijken. Ik heb het beeld minuten teruggespoeld. [verdachte] is de camper ingegaan. Ik zag op mijn beelden dat hij spullen uit de camper haalde welke hij vervolgens in de fietstassen op zijn fiets stopte. Op dat moment zag ik dat er rook uit mijn kamper kwam. Ik dacht:
"fuck, mijn camper staat in de fik". De brand was achter de bestuurdersstoel op het bed. Er was op dat moment al veel rookontwikkeling.

2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage op pagina 38-40 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 28 maart 2020 was ik werkzaam in de noodhulpdienst politie. Wij kregen omstreeks 18:45 de melding te gaan naar de [adres 2] in Etten-Leur. Ter plaatse aangekomen was er veel rookontwikkeling vanuit een in brand staande camper op de oprit van [adres 2] . Deze camper stond vrijwel tegen de zijgevel van perceel 33. De kamper stond nog geen meter van de woning vandaan wat zeer veel gevaar opleverde voor het woonperceel. Tevens stond de kamper nog geen meter van de garagebox vandaan welke de percelen 33 en 31 met elkaar verbinden. Mocht de brand doorslaan op de woning of de garagebox is een brand van meerdere percelen denkbaar en zeer goed mogelijk. Door snel optreden van de brandweer is erger voorkomen.

3. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, opgenomen als bijlage op pagina 43-44 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [getuige 1] :

V: Vraag verbalisant.
A: Antwoord getuige.
V: Kun je in het kort vertellen wat je gezien/gehoord hebt?
A: Ik liep er langs. Op afstand zag ik rook uit de camper komen. Ik kwam dichterbij en zag vlammen achter het raampje bij de keuken in de camper. Toen ik dichterbij kwam, zag ik ook een man uit een garage komen. Die pakte zijn fiets en ging weg en hij zei tegen mij:
"bel maar 112".

4. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, opgenomen als bijlage op pagina 45-46 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [getuige 2] :

Op 28 maart 2020 omstreeks 18.50 uur was ik thuis toen mijn zoon [verdachte] mij belde. Hij vertelde mij dat hij de camper van zijn ex-partner [aangeefster] in Etten-Leur in de brand gestoken had. Ik hoorde hem hierna zijn ex partner uitschelden over de telefoon. Enkele minuten later belde mijn zoon [verdachte] . Ik hoorde hem zeggen:
"Ik ben onderweg naar de boot in Dinteloord en die steek ik ook in de brand".

5. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, opgenomen als bijlage op pagina 47-51 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende de verklaring van [getuige 2] :

V: Wat is de naam van uw zoon?
A: [verdachte] , roepnaam is [verdachte] .

6. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage op pagina 52 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

[Naam 3] gaf aan dat hij teamleider is van de brandweer, post Etten-Leur. Desgevraagd verklaarde hij dat een raam van de erker aan de voorzijde van de woning als gevolg van de hitte van de in brand gestoken camper, was gescheurd. Er was zeker gevaar dat de brand zou kunnen overslaan naar de woning, waar de camper naast stond.

7. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen inclusief alle daaraan gehechte fotobijlagen, opgenomen als bijlage op pagina 73-78 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Op de beelden van aangeefster [aangeefster] zag ik het volgende:
28-03-2020, 18.48 uur: Ik zag een man uit een camper stappen. Volgens aangeefster
[aangeefster] betreft dit verdachte [verdachte] . Ik zag dat de man aan de achterzijde van de camper, bij een fiets stond. Ik zag dat de man iets in de fietstassen stopte. Ik zag dat de man het slot van de fiets opende. Ik zag op dat moment ook zwarte rook vanaf de camper vandaan komen. Enkele seconden later zag ik dezelfde man bij de camper wegfietsen. Ik zag op de stoep nog een andere man staan, vermoedelijk betreft dit de melder.
Op de beelden van betrokkene [betrokkene] zag ik het volgende:
Ik zag rook uit de caravan komen, welke op de oprit aan de overkant van de straat stond. Kort daarvoor zag ik een man voor de camper open. Dit betreft dezelfde man als hierboven omschreven.

8. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage op pagina 83 van het proces-verbaal genummerd PL2000-2020077785, van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Uit onderzoek van de mobiele telefoon van verdachte kwam het volgende naar voren:
Ik zag een uitgaande oproep op 28 maart 2020, om 18.49 uur naar: "Ma mob". Ik zag dat deze oproep 93 seconden duurde. Ik zag een uitgaande oproep op 28 maart 2020, om 19.00 uur naar: "Ma mob". Ik zag dat deze oproep 35 seconden duurde.