ECLI:NL:RBZWB:2020:4193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering WIA-uitkering en vaststelling eerste ziektedag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen aan eiseres. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W. van Voorst Vader, had in haar aanvraag aangegeven dat zij voor het eerst niet kon werken op 9 februari 2009, de dag voor haar operatie aan het stuitje. Het UWV had echter 1 januari 2005 als eerste ziektedag vastgesteld, wat volgens eiseres onterecht was, omdat zij pas na haar operatie beperkingen voor arbeid had ervaren. De rechtbank heeft de processtukken en de behandeling ter zitting op 5 augustus 2020 in Middelburg in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen van het UWV onvoldoende hebben gemotiveerd waarom 1 januari 2005 als eerste ziektedag moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de beperkingen voor arbeid pas na de operatie op 10 februari 2009 zijn ontstaan. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van het UWV en stelt de eerste ziektedag van eiseres vast op 10 februari 2009. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 1.575,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4058 WIA

uitspraak van 4 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.W. van Voorst Vader, advocaat te Terneuzen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
In het besluit van 9 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 5 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en voor het UWV was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is een 41-jarige vrouw, die in de periode van 10 november 2008 tot en met 31 oktober 2009 werkzaam was als chauffeur bij Post NL (voorheen TNT Post).
Op 9 februari 2009 meldde zij zich arbeidsongeschikt voor dit werk. In haar aanvraag om een WIA-uitkering van 7 december 2018 heeft eiseres opgenomen dat zij voor het eerst niet kon werken op 9 februari 2009. Een dag later is zij geopereerd aan haar staartbeen (stuitje).
In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV is van mening dat haar eerste ziektedag 1 januari 2005 was. Zij was toen echter niet verzekerd voor de WIA omdat zij op die datum geen dienstverband of een WW-uitkering had.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt eiseres
2. Volgens eiseres gaat het UWV ten onrechte uit van 1 januari 2005 als eerste ziektedag, omdat pas na haar operatie op 10 februari 2009 beperkingen voor arbeid zijn ontstaan. Het UWV stelt daarom ook ten onrechte dat zij niet verzekerd is voor de WIA. Wat zij ter onderbouwing van haar standpunt heeft aangevoerd komt, voor zover van belang, hierna in de beoordeling aan de orde.
Waar het in deze zaak over gaat
3. In geschil is of het UWV de eerste ziektedag van eiseres terecht heeft bepaald op 1 januari 2005. Doorslaggevend bij de beantwoording van deze vraag is of bij eiseres op die datum sprake was van beperkingen in de belastbaarheid voor arbeid.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft de medische informatie over eiseres bestudeerd.
Hij vindt het aannemelijk dat er op en na begin 2005 bij eiseres sprake is van doorlopend bestaande beperkingen van de belastbaarheid. De eerste ziektedag kan volgens de verzekeringsarts daarom worden bepaald op 1 januari 2005. De klachten zijn aansluitend aan een val in 2001 ontstaan, daarna is eiseres een tijdje pijnvrij geweest. Afgaande op de medische informatie is er vanaf begin van 2005 toenemende last en doorlopende pijnklachten aan de orde geweest. Eiseres heeft zich ziek gemeld op 9 februari 2009 omdat zij een dag erna werd geopereerd (een resectie van het os coccygis). Volgens de reumatoloog (25-11-2018) is de osteoarthritis, met een ontwikkelend chronisch pijnsyndroom, waarschijnlijk ook de oorzaak geweest van klachten in het verleden.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Ook heeft hij informatie uit de behandelend sector in de vorm van een journaal van huisarts [naam huisarts] opgevraagd. De verzekeringsarts b&b stemt in met de zienswijze van de verzekeringsarts en acht de conclusie dat de belastbaarheid in 2005 – en niet pas in 2009 – achteruit is gegaan voldoende gemotiveerd. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiseres vanaf 2005 nooit klachtenvrij geweest en hebben doorlopend beperkingen bestaan.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het UWV onvoldoende hebben gemotiveerd waarom 1 januari 2005 moet worden aangemerkt als eerste ziektedag van eiseres. Kennelijk hebben de verzekeringsartsen aangenomen dat de klachten van eiseres vanaf 2005 al beperkingen voor arbeid opleverden. Dat klachten bekend zijn en dat medisch onderzoek plaatsvindt is volgens vaste rechtspraak echter onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van beperkingen voor het verrichten van arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt ook objectieve medische informatie die tot deze aanname zou moeten leiden. De door eiseres ingebrachte medische stukken bieden daarentegen toereikende steun voor het standpunt van eiseres dat de beperkingen voor arbeid bij eiseres pas daadwerkelijk zijn ontstaan na haar operatie op 10 februari 2009. In de overgelegde brieven van de huisarts van eiseres van 23 juli 2019 en van 4 maart 2020 is opgenomen dat geen sprake is geweest van uitval in het arbeidsproces van eiseres vóór de operatie.
Volgens de huisarts was pas na de operatie sprake van invalidering, met uitval en toenemende pijnklachten als gevolg.Uit een brief van de huisarts van 9 juni 2008, behandelaantekeningen van orthopedisch chirurg [naam 1 orthopedisch chirurg] (van 4 april 2006, 8 juli 2008 en 23 september 2008) en een brief van orthopedisch chirurg [naam 2 orthopedisch chirurg] van 21 september 2009 blijkt verder dat eiseres de operatie niet heeft ondergaan omdat het dringend was en zij anders niet verder kon. De brief van reumatoloog [naam reumatoloog] van 7 februari 2020 wijst ook niet op beperkingen voor arbeid in de periode vóór de operatie op 10 februari 2009. Integendeel, de reumatoloog merkt in die brief -voor zover thans van belang- onder
“Samenvatting/overweging”het volgende op:
“Er is sprake van een chronisch pijnsyndroom met in het verleden osteoartritis. Op verzoek van patiënte nog verduidelijking van eerdere berichtgeving: Patiënte heeft tussen 2005 en 2009 vanwege milde pijnklachten zich nooit ziekgemeld vanwege deze klachten. Zij heeft in deze jaren diverse werkgevers gehad bij Alevo Thuiszorg en Postnl. Haar eerste ziektemelding was9 februari 2009, de dag voordat de operatie plaatsvond in verband met coccycodynie. Daarvoor kon ze met deze klachten thuis en op werk voldoende functioneren. Helaas is het haar na de operatie aan haar os coccygis vanwege bijkomende klachten niet meer gelukt om het werk te hervatten.”
Het in beroep door het UWV ingebrachte aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 16 juli 2020 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In dit rapport wordt met geen enkel woord inhoudelijk ingegaan op de door eiseres ingebrachte informatie, die hierboven is vermeld.
Conclusie6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de eerste ziektedag van eiseres vast te stellen op 10 februari 2009.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoeden. De rechtbank zal het UWV ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in zowel bezwaar als in beroep. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
- voorziet zelf in de zaak door de eerste ziektedag van eiseres vast te stellen op 10 februari 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 4 september 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
* griffier rechter
*De griffier is verhinderd deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.