4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging doodslag op alle in de tenlastelegging genoemde personen bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Betrouwbaarheid aangevers en getuigen
De verdediging heeft ter adstructie van haar betrouwbaarheidsverweer aangevoerd dat
[Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 3] , [Naam 4] , [Naam 5] , [Naam 6] en [Naam 7] in de nacht van 7 op 8 oktober 2017 onder invloed waren van drugs en dat dit hun waarnemingsvermogen ernstig moet hebben vertroebeld. Daarnaast kan volgens de verdediging niet worden uitgesloten dat deze personen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, nu zij vóór het doen van aangifte contact met elkaar hebben gehad.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van genoemde zeven personen wel betrouwbaar. Hun verklaringen zijn immers zó gedetailleerd en zowel op zichzelf als ten opzichte van elkaar dermate consistent, dat niet aannemelijk is dat dat deze personen dusdanig onder invloed waren dat zij geen betrouwbare waarnemingen meer konden doen.
Er bestaan voorts geen aanwijzingen dat sprake is geweest van afstemming. De rechtbank is zich ervan bewust dat de zeven vrienden na het schietincident contact met elkaar hebben gehad. Dit duidt echter niet zonder meer op afstemming, maar op normaal menselijk handelen. Het is immers niet opmerkelijk of vreemd dat vrienden met elkaar willen spreken als zij samen zoiets heftigs als een schietincident hebben meegemaakt.
Daar komt bij dat hun verklaringen steun vinden in objectieve onderzoeksbevindingen, zoals de 112-melding. Zo wordt door de centralist van de meldkamer gehoord dat een man zegt “wie zit je te bellen” waarop een andere man zegt “wij bellen de politie natuurlijk”, wat volledig overeenkomt met de verklaringen van [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 6] en [Naam 4] die allen verklaren dat [Naam 2] aan het bellen was, dat verdachte haar vroeg wie zij aan het bellen was en dat [Naam 1] daarop zei dat ze de politie aan het bellen waren. Ook passen de verklaringen bij de bevindingen van de politie die diezelfde nacht kort na de melding zijn gedaan. Zo heeft de politie op het dek van de motorboot van [Naam 1] twee hulzen aangetroffen en ook op het dek van een ponton naast het binnenvaartschip van verdachte een huls. Daarnaast nam de politie vermoedelijke kogelgaten in de voorruit van de motorboot waar. Gezien het voorgaande hecht de rechtbank geloof aan de verklaringen van de zeven aangevers/getuigen en worden deze voor het bewijs gebruikt.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 4] en [Naam 6] op 7 oktober 2017 omstreeks 22:00 uur zijn gaan varen met de motorboot van
[Naam 1] en dat zij kort daarna hebben aangemeerd bij [Naam 8] in Werkendam. Omstreeks 23:00 uur voegt [Naam 3] zich bij het gezelschap en niet veel later, ná 0:00 uur, kwamen ook [Naam 5] en [Naam 7] naar de jachthaven. Een aantal van deze in totaal zeven personen bezocht, in wisselende samenstellingen, niet alleen de boot van [Naam 1] maar ook het binnenvaartschip van verdachte.
Tussen 23:00 uur en 0:00 uur is ook verdachte even in de jachthaven geweest, waar hij kort heeft gesproken met [Naam 1] . [Naam 1] bevond zich tijdens dit gesprek op zijn eigen boot. Ook sprak verdachte met [Naam 2] , [Naam 4] en met [Naam 3] die op het binnenvaartschip van verdachte waren. Verdachte en [Naam 2] zijn samen van het binnenvaartschip af gelopen, waarna verdachte is weggegaan.
Op 8 oktober 2017 omstreeks 01:30 uur waren [Naam 2] [Naam 3] , [Naam 5] en [Naam 6] aan het kaarten in de kajuit van de motorboot. Er brandde op dat moment licht op deze boot. Omstreeks datzelfde tijdstip bevonden [Naam 1] , [Naam 4] en [Naam 7] zich op het binnenvaartschip van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen met zekerheid kan worden vastgesteld, dat verdachte op dat moment voor de tweede keer naar de jachthaven is gekomen, vergezeld door twee personen, en dat hij ditmaal een vuurwapen bij zich droeg waarmee hij diverse schoten heeft gelost. Verdachte heeft eerst twee keer geschoten op de ruit van de kajuit van de motorboot van [Naam 1] . Vervolgens is hij zijn eigen binnenvaartschip binnengegaan. Daar heeft verdachte met zijn vuurwapen geschoten in de richting van [Naam 1] op een afstand van ongeveer vijf tot zeven meter. [Naam 1] bevond zich op dat moment in een bijna donkere ruimte waar een aggregaat stond, welke via een gang te bereiken was.
Forensische bevindingen
Wanneer de hiervoor omschreven gang van zaken in het licht wordt bezien van de resultaten van het verrichte (forensisch) sporenonderzoek, staat voor de rechtbank voldoende vast dat de beschadigingen in de ruit van de kajuit zijn veroorzaakt door kogelprojectielen en dat de drie gevonden hulzen verband houden met het schietincident. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat verdachte met scherp heeft geschoten en dat hij heeft geschoten met een semiautomatisch vuurwapen. Het ter zake door de verdediging gevoerde verweer dat het forensisch onderzoek geen 100% zekerheid geeft, doet daar niet aan af. Dat het sporenbeeld – met name het ter zake relevante sporenbeeld van hulzen en projectielinslagen – mogelijk is aangetast, is niet met redengevende feiten en omstandigheden onderbouwd door de verdediging. Het dossier bevat daar ook geen aanwijzingen voor. Gelet hierop en op de deskundigheid van de forensisch onderzoekers gaat de rechtbank uit van de juistheid van het door hen op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
Voorwaardelijk opzet
Op het moment dat verdachte de twee schoten loste op de ruit van de kajuit van de motorboot, brandde er licht op die boot. Gelet hierop en op het gegeven dat verdachte nog geen twee uur eerder met eigen ogen had waargenomen dat [Naam 1] en zijn vrienden aanwezig waren op de motorboot en het binnenvaartschip, had verdachte moeten vermoeden dat er wellicht nog steeds personen in de kajuit aanwezig waren.
Verdachte heeft vervolgens op zijn binnenvaartschip geschoten op [Naam 1] op een afstand van maximaal zeven meter, terwijl [Naam 1] in een donkere en smalle ruimte stond. Volgens [Naam 1] passeerde de kogel hem op zo’n 30 centimeter. Naar het oordeel van de rechtbank had dit schietincident – ongeacht de intenties van verdachte – door, bijvoorbeeld, een afketsende kogel of een onhandige handeling met het wapen, heel anders af kunnen lopen. [Naam 1] had geraakt kunnen worden met mogelijk fatale gevolgen.
Ten aanzien van beide schietincidenten is de rechtbank van oordeel dat, door onder genoemde omstandigheden met een semiautomatisch wapen te schieten, verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de hiervoor genoemde personen zouden komen te overlijden. Verdachte heeft, blijkens de wijze van handelen, deze kans ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Dat maakt dat sprake was van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte.
Het voorgaande in ogenschouw genomen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.