6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in zijn woning opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder 9261 pillen bevattende MDMA, cocaïne, amfetamine en LSD, en het voorhanden hebben van een geladen pistool. Verdachte heeft hierover verklaard dat de verdovende middelen door een persoon bij hem in huis zijn gezet en dat daarbij een vuurwapen, munitie en een telefoon werden gegeven. Het was de bedoeling van verdachte dat hij geld zou verdienen met de verkoop van verdovende middelen. In het vuurwapen zaten acht patronen en op het moment dat de politie het vuurwapen in de babykamer aantrof, was het half doorgeladen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich bezig heeft gehouden met drugs. Het is algemeen bekend dat de handel in drugs allerlei andere criminaliteit in de hand werkt en vaak gepaard gaat met het gebruik van vuurwapens. Dit heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij. Daarnaast is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen verslavend werkt en schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen gewin, omdat hij naar eigen zeggen op deze manier geld wilde verdienen voor zijn gezin. Dat verdachte ervoor heeft gekozen om dat op een strafbare wijze te doen, rekent de rechtbank hem zeer aan.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de grote hoeveelheid aangetroffen drugs en de verscheidenheid aan verdovende middelen die verdachte voorhanden had, hetgeen er mogelijk op duidt dat verdachte ook al op het moment van aantreffen drugs zou dealen. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij “in de opstartende fase” was, maar in het dossier zijn ook aanwijzingen dat verdachte zich hier al enkele maanden mee bezighield. De combinatie van de grote hoeveelheid drugs met een geladen pistool baart de rechtbank grote zorgen.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld danwel een strafbeschikking heeft gekregen voor Opiumwetdelicten. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgestelde rapportage van Reclassering Nederland d.d. 17 juni 2020. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte sinds 2007 in beeld is (geweest) bij de hulpverlening. Een laatste diagnostisch onderzoek dateert uit 2016, toen betrokkene binnen een reclasseringstoezicht werd behandeld door Fivoor. Door hen zou zijn vastgesteld dat er sprake was van ADHD, een Autisme Spectrum Stoornis en een depressieve stoornis. De behandeling werd gevolgd door een behandeling bij Novadic Kentron in verband met middelenmisbruik. Na afsluiting van het reclasseringstoezicht, was verdachte een jaar abstinent, maar voorafgaand aan zijn huidige detentie was er sprake van wekelijks cocaïne en wietgebruik
.Volgens de reclassering blijkt primair het alcoholgebruik het probleem te zijn, wat wordt gevolgd door druggebruik. Dit gebruik is weer van invloed op de door betrokkene genoemde agressieproblemen c.q. stemmingswisselingen. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat alcoholgebruik dusdanig ontremmend werkt dat grenzen voor hem vervagen en hij overgaat tot drugsgebruik.
Volgens de reclassering dient onderzocht te worden in hoeverre de eerder ingezette behandeling afdoende is geweest en er zal opnieuw gekeken moeten worden naar (de functie van) verdachtes drugsgebruik. Daarnaast wordt het ontbreken van dagbesteding gezien als risicofactor. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde de ernst van de feiten te benadrukken, verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en een verplichte begeleiding door Novadic-Kentron mogelijk te maken. De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen dat hij mee dient te werken aan controles op middelengebruik. Verdachte heeft ter zitting aangegeven daaraan mee te zullen werken, zodat de rechtbank er aldus vanuit gaat dat de reclassering voldoende controle kan uitoefenen op eventueel middelengebruik door verdachte en verdachte hierin kan begeleiden om hier op een goede manier mee om te gaan. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om tevens aan verdachte de verplichting op te leggen dat hij abstinent dient te blijven van alcohol, zoals door de raadsman geopperd, omdat uit het reclasseringsrapport de noodzaak hiervan - ten aanzien van het beperken van recidive - niet blijkt.
In hetgeen de raadsman voorts heeft aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding tot strafverlaging. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, in samenhang met het strafblad van verdachte, niet kan worden volstaan met een taakstraf.
De rechtbank heeft zich bij de strafoplegging gebaseerd op de straftoemetingsrichtlijnen zoals deze zijn geformuleerd in de lokale oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank. De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze eis.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank zal alles overwegende aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld, met een proeftijd voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.