ECLI:NL:RBZWB:2020:4235
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 september 2019, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd afgewezen. Na een wijziging van het bestreden besluit op 19 augustus 2020, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De kosten worden vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 7 september 2020, waarbij mr. T. Peters als rechter en mr. E.A. Vermunt als griffier aanwezig waren. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.