ECLI:NL:RBZWB:2020:4266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke toetsing van omgevingsvergunning voor barbecueplaatsing in natuurgebied

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de plaatsing van een barbecue in een natuurgebied. Eiser, wonende op 75 tot 100 meter afstand van de geplande barbecue, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, dat de vergunning verleende op 8 mei 2019. Eiser stelt dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, met name met betrekking tot de mogelijke overlast van geur, geluid en rook, alsook de risico's van brand en andere hinderlijke effecten zoals drugs- en alcoholgebruik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de vergunning heeft verleend met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de te verwachten overlast aanvaardbaar is en inherent aan het wonen in een woonwijk. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het college maatregelen heeft genomen om de overlast te beperken, zoals het plaatsen van een bord bij de barbecue en het opnemen van de locatie in de controle-routes van opsporingsambtenaren.

De rechtbank concludeert dat de belangen van de omwonenden door het college voldoende zijn afgewogen en dat de vergunning terecht is verleend. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5122 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2020 in de zaak tussen

[Eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van een barbecue in [Naam natuurgebied] in [Plaatsnaam] .
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat op basis van de stukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 mei 2019 heeft [Naam wijkregisseur] , wijkregisseur bij de gemeente Tilburg , namens de gemeente een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een barbecue in [Naam natuurgebied] , gelegen aan de [Adres 1] in [Plaatsnaam] .
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van de barbecue, voor de periode van 10 jaar. Na deze periode moet de barbecue verwijderd zijn. De barbecue zal, zo blijkt uit de aanvraag, 3.60 meter lang zijn en 0.42 meter breed. Er bevinden zich drie losse grillgedeeltes op de barbecue waarop eten kan worden bereid.
Eiser woont aan het [Adres 2] , op zo’n 75 tot 100 meter van de barbecuelocatie. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het plaatsen van de barbecue.
Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het gebruik van de barbecue zodanige hinder voor omwonenden zal veroorzaken, dat in redelijkheid niet tot verlening van de omgevingsvergunning kon worden overgegaan. De te verwachten overlast bij goed gebruik van de barbecue is aanvaardbaar en inherent aan het wonen in een woonwijk. Tegen de overlast die in de wijk wordt veroorzaakt door auto’s, drugsgebruik en het op meerdere plaatsen tegelijkertijd barbecueën kan handhavend worden opgetreden, aldus het college.
2. Eiser voert – samengevat – aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, nu de effecten van de barbecue zoals geur-, geluids- en rookoverlast onvoldoende zijn onderkend en afgewogen bij het besluit. Ook is er een verhoogd risico op brand en zijn andere bijkomende hinderlijke effecten van de aantrekkende werking van de barbecues– zoals drugs- en alcoholgebruik en verkeersoverlast – niet onderkend. Het college heeft volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden.
3. De rechtbank heeft de relevante wettelijke bepalingen opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
[Naam natuurgebied] , waar de barbecue zal worden geplaatst, valt onder het bestemmingsplan [Naam bestemmingsplan] . In dit bestemmingsplan heeft het perceel waarop [Naam natuurgebied] zich bevindt als bestemming ‘Bedrijven B’ en ‘Binnenwijks Bedrijventerrein BB’ gekregen. Het plaatsen en gebruiken van een barbecue is dus in strijd met deze (bedrijfs)bestemming.
4.2.
Het is verboden een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. [1] Het college heeft de benodigde omgevingsvergunning verleend, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Een omgevingsvergunning kan op grond van deze artikelen, ondanks dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan, toch worden verleend, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. [2]
4.3.
Maar ook als aan deze voorwaarde is voldaan, is het college niet verplicht de omgevingsvergunning te verlenen. Het heeft de beleidsruimte om te beslissen of het al dan niet gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij geldt dat het college op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af moet wegen. De rechtbank moet daarom toetsen of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
5.1.
Het bouwplan voorziet in een barbecue van 3.6 meter lang, met drie grillgedeeltes. Hoewel het mogelijk is dat door het gebruik van deze barbecue enige geur-, rook- en/of geluidshinder kan ontstaan voor omwonenden, is daarmee nog niet gezegd dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon verlenen. Het college heeft bij de belangenafweging in aanmerking kunnen nemen dat enige overlast bij het wonen in een stad hoort. Het college heeft daarbij toegelicht dat is gezocht naar de meest ideale plek voor het barbecuetoestel, waarbij de barbecue beschut staat en zo ver mogelijk van de woningen is gelegen. Ook zullen er maatregelen worden genomen om de verwachte overlast te beperken. Zo zal er een bord bij de barbecue worden geplaatst, waarop staat dat de barbecue uitsluitend mag worden gebruikt voor het opwarmen van eten. Om erop toe te zien dat dit ook gebeurt, zullen opsporingsambtenaren van de gemeente Tilburg de plek van de barbecue opnemen in hun vaste route. De rechtbank acht deze toelichting voldoende. De rechtbank weegt in dit kader nog mee dat eiser niet direct naast de barbecue woont, maar op zo’n 75 tot 100 meter afstand. Onder deze omstandigheden is het niet aannemelijk dat de geur- en geluidsoverlast van de barbecue voor eiser zodanig groot zal zijn dat het college niet tot verlening van de omgevingsvergunning kon besluiten. Het college hoefde gezien deze omstandigheden – waarbij het gaat om een barbecue van beperkte omvang op enige afstand van de woning van eiser – ook geen nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de rook voor de gezondheid van eiser. Met het college is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat de gezondheidsschade zodanig zal zijn dat de vergunning daarom niet zou kunnen worden verleend.
Alle feiten en omstandigheden overziend is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning kon overgaan.
5.2.
De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. Eiser geeft aan dat er vaak wordt gebarbecued in [Naam natuurgebied] door (grote) groepen mensen, soms op wel tien plekken tegelijk. Zij nemen hun eigen (wegwerp)barbecuetoestellen mee, die zij her en der plaatsen. Dit leidt volgens eiser tot de nodige (rook)overlast. Eiser schrijft verder dat een normaal denkend mens zijn vlees niet op de smerige aangekoekte roosters van de 3-voudige barbecue legt. De rechtbank begrijpt dan ook dat de overlast die eiser zegt te ervaren voor een (groot) deel wordt veroorzaakt door mensen die verspreid en met groepen tegelijk barbecueën op hun zelf meegebrachte toestellen. In deze zaak gaat het echter enkel om de verleende omgevingsvergunning voor het door de gemeente Tilburg geplaatste barbecuetoestel. Dit barbecuetoestel is juist door de gemeente geplaatst om overlast van zelf meegebrachte barbecuetoestellen te voorkomen. De rechtbank mag en kan alleen hier over oordelen. Het feit dat dit toestel - met maar drie grillgedeeltes en op enige afstand van de woning van eiser - mag worden geplaatst en gebruikt betekent nog niet dat dan ook zou mogen worden gebarbecued op andere plekken in [Naam natuurgebied] , waarbij overlast wordt veroorzaakt. Het staat eiser vrij hierover te klagen en het college te vragen hiertegen (handhavend) op te treden.
6. Nu het college in redelijkheid kon besluiten tot verlening van de omgevingsvergunning, is het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier op 8 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo luidt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo luidt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht luidt:
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht luidt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb luidt:
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wabo.
2.Dit volgt uit de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo.