Op 8 september 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een zorgmachtigingszaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. P.L.J.M. van Dun, die als rechter optrad in de hoofdzaak. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat de zitting op 25 augustus 2020 via Skype was gehouden en de rechter zich baseerde op een medische verklaring die volgens de verzoeker niet objectief was.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De kamer oordeelde dat de rechter, op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De keuze voor een digitale zitting was een procedurele beslissing die geen grond voor wraking kon vormen.
Daarnaast werd opgemerkt dat de rechter zich op het moment van het wrakingsverzoek nog niet had uitgelaten over de inhoud van de medische verklaring, waardoor er geen sprake kon zijn van een schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer besloot ook dat, gezien het feit dat dit de tweede keer was dat verzoeker de rechter in de hoofdzaak wraakte, een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.