Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
De combinatie van het niet goed opletten op andere weggebruikers en het onvoldoende rechts houden, maakt dat bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig is geweest.
In verband met een personenauto die voor hem reed en via een oprit aan de [adres 2] wilde keren, heeft verdachte zijn voertuig tot stilstand gebracht door hard te remmen. Toen deze keermanoeuvre was afgerond, is verdachte verder gereden over de Vaartweg, zonder daarbij van zijn lijn af te wijken.
hoeen
op welk momenthet slachtoffer ter hoogte van de linkerzijde van de aanhangwagen terecht is gekomen. De rechtbank kan evenmin vaststellen of verdachte haar op het moment van het ongeval had kunnen en moeten zien. Doordat deze vragen onbeantwoord blijven, kan niet worden uitgesloten dat het slachtoffer, op het moment dat het voertuig van verdachte stilstond en zijn aandacht gericht was op getuige [getuige] die een bijzondere manoeuvre maakte, getracht heeft links langs de aanhanger van verdachte te rijden en daarbij in verband met de geringe ruimte die er was, ten val is gekomen. Omdat verdachte in dit scenario het slachtoffer vanwege zijn hoge zitpositie - ook bij voldoende spiegelen – zeer waarschijnlijk niet heeft kunnen zien, zou hem in een dergelijk geval geen blaam treffen.
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit.
6.Bijlage I
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de Vaartweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder er zich
(voldoende) van te vergewissen dat het voor hem en/of naast hem, verdachte,
gelegen wegdek vrij was te (blijven) rijden en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet
tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
van een voertuig (landbouwvoertuig), daarmee rijdende op de weg, de Vaartweg,
zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem en/of naast hem,
verdachte, gelegen wegdek vrij was te (blijven) rijden en/of zijn, verdachtes,
motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover verdachte de weg kon
overzien en deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )